1.
Rotterdam in 1850 – 1900
Waar nu de
Heemraadssingel ligt, lagen rond 1850 weilanden met koeien. Deze weilanden
maken deel uit van de in 1925 opgeheven Coolse
Polder. De polder ligt tussen de Beukelsdijk en de Westzeedijk, en strekt zich uit van de Coolsingel
tot aan de bebouwing van ‘historisch’ Delfshaven. Midden door het gebied loopt
de Middel Watering, een sloot, op de plaats waar nu de Middelandstraat
en de Vierambachtstraat liggen. Over de Westzeedijk en de Beukelsdijk
loopt een pad. Aan de Beukelsdijk liggen de
boerderijen van de boeren die hier hun land hebben. Al in 1454 loopt er een weg
dwars door de polder, de Coolseweg, Coolse Binnenweg of Binnenweg genoemd. Deze loopt van
Rotterdam naar Schoonhoven aan de Westzeedijk (thans liggen op deze route:
Oude/Nieuwe Binnenweg, Schietbaanstraat, Robert Fruinstraat, C.P. Tielestraat, dan een rechte hoek naar de Schonebergerweg). Een voetpad takt af naar Delfshaven
(thans: de Nieuwe Binnenweg tussen Heemraadsplein en Rochussenstraat). In 1876 wordt de verbinding tussen
Rotterdam en Delfshaven verbeterd door ten zuiden van de (Coolse)
Binnenweg de Nieuwe Binnenweg aan te leggen[1].
Hierover loopt, langs de weilanden, de tramlijn van Rotterdam naar Delfshaven.[2]
Rond 1850 heeft
Rotterdam nog de kenmerkende driehoeksvorm, die begrensd wordt door de
vestinggrachten aan Coolsingel en Goudsesingel
en door de Maas. Rotterdam is een kleine maar aardige stad, die op menige
buitenstaander indruk maakt. Het welgestelde deel van de
Rotterdammers woont bezuiden de Hoogstraat, waar de havens zijn. In dit
buitendijkse deel van Rotterdam, de ‘Waterstad’, houden eb en vloed de grachten
schoon. In het binnendijkse deel van de stadsdriehoek, benoorden de Hoogstraat, wonen dichtopeengepakt de arbeiders die
in de haven en de industrie werken. Dit overbevolkte deel van de stad stinkt
omdat menselijk en dierlijk afval (illegaal) in het nagenoeg stilstaande water
in sloten en grachten wordt gestort.
Dit levert niet alleen een voortdurende stank op maar veroorzaakt van
tijd tot tijd ook een cholera-epidemie die duizenden Rotterdammers het leven
kost.
Direct buiten
de vestinggrachten bevindt zich in de Coolpolder
aanvankelijk een lintbebouwing met grote en kleinere buitenhuizen van welgestelde
Rotterdammers. Rond 1850 zijn deze grotendeels verdrongen door goedkope
arbeiderswoningen en doen zich hier dezelfde problemen van overbevolking,
verkrotting en stank voor als ten noorden van de Hoogstraat.
Stadsarchitect Rose
bedenkt een plan om het binnenwater dagelijks te verversen met Maaswater. Voor
de afwatering van het vuile water ontwerpt hij in 1842 een aantal singels: in
het oosten de Boezemsingel, de Crooswijksesingel en
de Noordsingel en in het westen de Westersingel,
Diergaadesingel, Spoorsingel en Provenierssingel.
Deze singels markeren de op dat moment bestaande grens tussen stad en
platteland. Dit waterproject wordt pas in 1854 door de gemeenteraad
goedgekeurd. De singels hebben niet alleen een functie voor de verbetering van
de waterhuishouding, maar leveren met de erbij behorende plantsoenen ook een
belangrijke bijdrage aan de verfraaiing van de stad (zie kaartje).
Het stadsbestuur is van mening dat de
overheid zich zo min mogelijk met woningbouw moet inlaten en zo veel mogelijk
ruimte moet laten aan het particulier initiatief. Tot 1896 heeft slechts een
paar procent van de Rotterdammers kiesrecht. De liberale fractie bezet
driekwart van alle zetels. De Raad ziet wel een actieve rol voor de overheid
weggelegd bij het uitbreiden van de haven, maar heeft minder ambitie om
Rotterdam ook als woonstad aantrekkelijk te houden. Mogelijk hangt dit samen
met een verandering in economische activiteit. De koopman, die van oudsher
dicht bij zijn handelswaar woont, en sterk met de stad verbonden is, verliest
terrein op de expediteur en de cargadoor, die zich slechts bezighouden met de
doorvoer van goederen en minder binding voelen met de stad[3]. Het denkbeeld doet opgeld dat een
werkstad als Rotterdam anders behoort te worden ingericht dan een woonstad als
bijvoorbeeld Den Haag. Na het totstandkomen van de
spoorwegverbinding tussen Rotterdam en Den Haag in 1847 wordt het mogelijk
werken in Rotterdam te combineren met wonen in Den Haag, Voorburg of Wassenaar.
Dit is nog sterker het geval als in 1908 de Hofpleinlijn
- de eerste elektrische spoorweg in Nederland - gereed komt. Dit is een
typische forensenlijn, die ervoor verantwoordelijk is dat Voorburg en Wassenaar
in luttele jaren hun inwoneraantal zien verdubbelen door komst van welgestelde
Rotterdammers[4]. Al in 1877
klaagt ‘Het Zondagsblad’: “Al te veel lui die hunne schaapjes op het droge hebben, of hier niet
door zaken gebonden zijn,trekken naar plaatsen die aangenaam gelegen zijn,
gezonder zijn of meer gelegenheid tot uitspanning geven en het is wel nodig dat
onze achtbare Raad daar mede rekening zal houden (…).”[5]
2. Plannen voor de Coolpolder
In de periode 1850 tot 1900 groeit het
aantal inwoners van Rotterdam van 90.000 tot 300.00[6].
Een groei die overigens niet veel afwijkt van die in vergelijkbare steden. De
haven breidt zich uit in westelijke richting, richting zee. Algemeen wordt verondersteld dat dit ook de
hoofdrichting van de stadsuitbreiding
zal zijn en dat ook het bestuurlijke centrum van de stad naar het westen
zal opschuiven. Het is dus evident dat de Coolsepolder bebouwd zal worden. De vraag is alleen
hoe dit gebied zal verstedelijken: straatje voor straatje op initiatief van
grondeigenaren of volgens een vooropgezet stedebouwkundig
plan. Zolang er geen uitbreidingsplan is,
verloopt stadsuitbreiding spontaan volgens het patroon van de bestaande door
sloten begrensde kavels. Midden op een kavel wordt een straat aangelegd, die
aan weerskanten wordt bebouwd. Zolang er geen riolering is, dienen de sloten
als afvoer. Later worden die gedempt. Zo ontstaat een structuur van lange
straten en gesloten bouwblokken, waarvan de maat bepaald wordt door het rechte
patroon van sloten en weilanden[7].
Op deze wijze komt bijvoorbeeld de wijk het ‘Oude Westen’ tot stand.
Stadsarchitect Rose
denkt hier anders over. Hij ontwerpt een Coolpolderplan[8]
(1858) om te laten zien dat de gemeente er goed aan zou doen zelf tijdig de
stadsuitbreiding in goede banen te leiden en deze niet aan het particulier
initiatief over te laten. ‘Dat beginsel van vrijhandeling en bestier moge in handel en nijverheid
gouden vruchten afwerpen; hier is thans overtuigend bewezen dat zooiets bij uitbreiding eener
gemeente hoogst schadelijke effecten moet hebben’ [9].
Rose
ontwerpt een regelmatig raster van uitsluitend rechthoekige straten, dat aan de
plattegrond van Manhattan doet denken. Bezuiden de Westzeedijk
situeert Rose Zeehavens alsmede woningen en pakhuizen
voor kooplieden. Benoorden de Westzeedijk, in het
gebied waar nu de Heemraadssingel ligt, zijn binnenhavens geprojecteerd en
ruimte voor industrie en arbeiderswoningen. Een indeling die een opvallende
overeenkomst vertoont met hetgeen in de stadsdriehoek wordt aangetroffen. De
gemeenteraad keurt dit plan op 25 april 1859 goed, maar het wordt niet
uitgevoerd (zie kaartje).
In 1865 maakt Rose een ander
ontwerp. Het raster is nu minder kaarsrecht en de vele havenkanalen zijn nu
teruggebracht tot één kanaal in de noord-zuid
richting (op de plek van de huidige Claes de Vrieselaan) en twee zijkanalen naar de Delfshavense
Schie (ter hoogte van de Nieuwe Binnenweg en de Beukelsdijk). Ook kent het plan een groot centraal plein (zie kaartje).
Rose’s
opvolger, de directeur van gemeentewerken De Jongh,
maakt in 1883 een ontwerp voor de Coolpolder dat hier
op lijkt. De binnenhaven in de noord-zuid richtling (met aan weerszijden spoorwegen) ligt nu ter
hoogte van de huidige Heemraadssingel en kent nog maar één aftakking naar de Delfthavense Schie (ter plaatse
van de Burg. Meineslaan, zie kaartje). Vooral in
Delfshaven ontstaat verzet, onder aanvoering van de heer Kam. Hij vindt een
lange landinwaardse binnenhaven slecht voor een
behoorlijke aansluiting tussen Rotterdam en Delfshaven (een annexatie wordt door Delfshaven
gewenst en ook door Rotterdam noodzakelijk geacht). Er zou in de Coolse polder een mooie woonwijk kunnen komen maar niet met
zo’n havenbarriére er doorheen[10].
Nadat de annexatie van Delfshaven heeft
plaatsgevonden komt De Jongh in 1887met een nieuw
plan, waarin de binnenhaven gekanteld is en nu in oost-westelijke
richtling ligt. In deze binnenhaven kan de huidige Coolhaven worden herkend, maar dan aan de oostelijke zijde
doorgetrokken tot aan de Westersingel. Op dat laatste
punt stelt de ontwerper zich een plein voor als representatieve locatie voor
een nieuw stadhuis (zie kaartje).
De Heemraadssingel en de Mathenesserlaan zijn in dit plan al duidelijk herkenbaar
aanwezig. In 1891 verschijnt een
gewijzigde versie, waarin de huidige Coolhaven, de Sint-Jobshaven en de Schiehaven
zijn opgenomen. De singel is nu breder en ook is er aansluitend aan de singel
een plein opgenomen ter hoogte van de Nieuwe Binnenweg.
Hoewel de uitbreiding van het
havenareaal zijn voornaamste doel is, let De Jongh
meer dan in oudere plannen op stedebouwkundige
aspecten, hetgeen blijkt uit de opgenomen lanen, singels en pleinen.[11]
Op 21 maart 1992 wordt het plan in hoofdlijnen door de gemeenteraad aanvaard.
Rond 1895 worden de eerste 6 panden
gebouwd haaks op de Nieuwe Binnenweg (nu Heemraadssingel nr
264-274; men start hier met de huisnummering kennelijk op de gok; als de singel
klaar is blijken de laagste huisnummers 24 en 79 te zijn). Omdat nog niet zeker
is dat realisatie van de geplande singel doorgaat, wordt aan de straat ter
plekke de naam ‘Heemraadsweg’ gegeven (het
betreffende naambordje hangt nog steeds op de gevel van nr. 264).
Van het Coolpolderplan,
dat nu op hoofdlijnen is geaccepteerd, moeten nu nog de details worden
vastgesteld. De gemeenteraad komt hier meermalen over te spreken. Daarbij gaat
de discussie vaak over de vraag of er wel voldoende respectievelijk niet te
veel aandacht wordt gegeven aan de welstandsaspecten van de Heemraadssingel.
Tegen een al te luxe aanleg van de
Heemraadssingel wordt steevast aangevoerd dat dit de gemeente te veel op kosten
jaagt. Hier wordt meestal tegenin gebracht dat het met deze meerkosten wel
meevalt, omdat de grotere uitgaven zich terugverdienen in een hogere waarde van
de door de gemeente te verkopen bouwpercelen en een snellere verkoop van deze
percelen (minder rentelasten). Ook wordt daarbij gewezen op het belang dat
voorkomen moet worden dat welgestelde burgers de stad verlaten omdat deze
onvoldoende aantrekkelijk is aangelegd. Over de volgende punten bestaat
verschil van mening:
·
Er wordt kritiek geuit op de
bestaande praktijk om straten stukje bij beetje aan te leggen naar gelang de
daaraan liggende bouwpercelen worden verkocht. Dit zou ertoe leiden dat deze
percelen minder opbrengen en er minder luxe huizen worden gebouwd, omdat
niemand een herenhuis gaat bewonen in een halfafgewerkte straat. Er wordt
echter vastgehouden aan een geleidelijke aanleg van straten omdat dit goedkoper
is voor de gemeente en voorkomt dat ongebruikte bestrating ten prooi valt aan
vernieling (raadsnotulen 6
augustus 1903). Ook de Heemraadssingel wordt in gedeelten aangelegd: in
1900 tot aan de Coolsche Binnenweg (nu Robert
Fruinstraat en C.P. Tielestraat), in 1906 tot aan de Middellandstraat en in 1916 tot aan de Beukelsdijk.
·
Ook de kwaliteit van de huizen in straten achter de
Heemraadssingel is van invloed op de welstand. Zijn de bouwblokken wel groot
genoeg en zijn de straten achter de Heemraaadssingel
met het oog op deze welstand wel voldoende breed? “Voorkomen moet worden dat de achterzijde van de huizen wordt bedorven
door de achterbebouwing”. De woningen waarop men uitkijkt “hebben aan de
achterkant meestal waranda’s, die echter in de meeste gevallen gebruikt worden
om de wasch te drogen, hetgeen dus niet het uitzicht
aan de achterkant van de duurdere huurders verhoogt”. Tegen het afscheiden
van de goedkopere woningen van de luxe-kwartieren pleit echter dat dit “zoo geheel in
strijd is met onze zeden en gewoonten”. “Er is niets tegen, om in eenzelfde kwartier heeren- en werkmanshuizen te hebben. Rotterdam bestaat toch
voor het grootste gedeelte uit werklieden, die dus den Coolpolder
zullen moeten bewonen.”[12]
·
Waar de singel de Nieuwe Binnenweg kruist, wordt het water
door middel van een koker onder de weg doorgeleid. Bij de kruising met de Mathenesserlaan is echter in het plan voorzien in een brug.
Deze brug is puur voor de sier in het singelontwerp opgenomen en er is een
meerprijs aan verbonden van 30.000 gulden (ca. € 14.000). “Het moge waar zijn dat zulk een brug voor
den welstand bevorderlijk kan zijn, maar zij is niet absoluut noodig en daarom menen wij, dat tot den bouw niet moet
worden besloten.” Na enige discussie stemt de raad in met aanleg van de
brug (raadsnotulen 15 februari
1900). Zes jaar later blijkt
de Raad er echter niet voor te porren om nogmaals 30.000 gld. te reserveren
voor een brug bij de kruising met de Middellandstraat
(raadsnotulen 14 juni 1906).
·
Ook de aanleg van een groot plein naast een brede singel
werd door sommige raadsleden overdreven gevonden, zeker gezien de kosten van
ongeveer 200.000 gld. (ca. € 90.000). Het plein is daar niet meer dan een
uitstulping van het singelplantsoen en kan beter worden aangelegd in een
dichtbebouwde woonwijk. Niettemin wordt het plan goedgekeurd (raadsnotulen 6 augustus 1903).
·
Na de aanleg van het Heemraadsplein in 1904 wordt in 1915
voorgesteld daarop een rioolgemaal te
plaatsen. Dit wordt ondermeer door de bewonersvereniging “Het Westen”
gezien als een ontoelaatbare ontsiering van het plein. Deels komt dit door een
onjuiste associatie met bestaande stoomgemalen, die o.m. door de aanwezigheid
van kolenopslag , schoorsteen en machinistenhuis veel omvangrijker zijn dan het
elektrische gemaal dat op het Heemraadplein is gepland. Nadat duidelijk wordt
dat technische en financiële bezwaren het onmogelijk maken om het gemaal elders
te plaatsen gaat de gemeenteraad toch akkoord.[13]
·
Als in 1905 de verdere aanleg van de singel aan de orde is,
wordt voorgesteld om deze na de kruising met de Mathenesserlaan
te verbreden van 85 meter tot 115 meter Dat is aanzienlijk breder dan de Eendrachtsweg/Westersingel en het
Bezuidenhout in Den Haag. Niet iedereen vindt de
kosten hiervan verantwoord. Gelet op de te verwachte toename van het verkeer,
een mogelijke trambaan en het belang van verfraaiing van de stad wordt het
voorstel echter met ruime meerderheid aanvaard (raadsnotulen 26 oktober 1905).
·
In 1914 wordt juist weer voorgesteld om voorbij de Middellandstraat de breedte van de singel terug te brengen
van 115 meter tot 90 meter. De socialistische voorman Spiekman vindt 90 meter
nog veel te breed: brede straten maken de huizen te duur voor de gemiddelde
burger. De raad gaat echter op 29 oktober 1914 akkoord (notulen 9 april 1914).
·
Er is een verbinding nodig met de te bouwen woonwijk ten
noorden van de Heemraadssingel, maar moet de laagliggende spoorbaan met een
brug of een tunnel worden gepasseerd? De Jongh
ontwerpt in 1901 in het verlengde van de Heemraadssingel een royale hoge verkeersbrug
over de sporen, waarheen dan wegen vanuit verschillende richtingen opklimmen.
Deze brug past in het plan van De Jongh om een grote ceintuurbaan te realiseren met een lengte van 11 kilometer,
die begint als Heemraadssingel en dan over de sporen heen moet ombuigen langs
de nieuwe noordrand van de stad, evenwijdig aan de spoorlijn naar het
Maasstation. De 8 meter boven het maaiveld gelegen brug zou een schoon uitzicht
over de Heemraadssingel geven en veel aantrekkelijker zijn dan een sombere en
tochtige tunnel. Een hoge brug vergt echter opritten waarvoor de grond over een
groot gebied (160 hectare) moet worden opgehoogd, wat de bouw van woningen weer
bemoeilijkt. De gemeenteraad keert zich daarom tegen dit plan, dat in 1911 een
zachte dood sterft[14].
·
In 1917 stelt Burgerdorffer, de
opvolger van De Jong, voor om de Coolhaven te graven
en tussen deze haven en de Heemraadssingel kantoren te bouwen. De Kamer van
Koophandel verzet zich hier met succes tegen met het argument dat deze
kantorenbouw ten koste gaat van de uitstraling van de Heemraadssingel. De stad
doet er daarentegen verstandiger aan ruime plantsoenen aan te leggen, om te
verhinderen dat de zakenman Rotterdam de rug toe keert omdat de stad over
weinig aantrekkelijke woonruimte beschikt[15].
Per saldo blijken de welstandaspecten
het even vaak te winnen als de kostenoverwegingen.
De gemeente Rotterdam stelt wel plannen
vast, maar is voor de uitvoering daarvan mede van particuliere grondeigenaren
afhankelijk. Instrumenten voor ruimtelijke ordening als het bestemmingsplan
bestaan nog niet. Ten noorden van de Nieuwe Binnenweg heeft de gemeente veel
grond verworven (toen zeker niet algemeen gebruikelijk bij stadsuitbreiding).
Hier kan de gemeente dus geheel zelf het stratenpatroon bepalen en zonodig bij
verkoop van bouwpercelen eisen stellen aan de wijze van bebouwing. Ten zuiden
van de Nieuwe Binnenweg is de Coolpolder echter in
particuliere handen. De Jong stelt onteigening voor met behulp van een
onteigeningswet, maar B&W wijzen dit af omdat dit te lang duurt en te
kostbaar is. Men kiest ervoor waar nodig en mogelijk tot aankoop over te gaan
en in andere gevallen met grondeigenaren afspraken te maken en de
bouwverordening streng te handhaven[16].
Veel grond ten zuiden van de Nieuwe Binnenweg is in handen van bouwer en
bouwgrondhandelaar Van Oosterum. Daarmee moet de
gemeente dus onderhandelen over de aanleg van het eerste gedeelte van de
singel. In een dergelijk proces van loven en bieden neemt de gemeente op zich
om de openbare weg aan te leggen en te onderhouden en deze van riolering, gas-
en waterleiding te voorzien. De grondeigenaar moet daartoe grond afstaan, maar
heeft als voordeel dat hij dan de resterende grond als (dure) bouwgrond kan
verkopen. Van Oosterum wil daarom wel grond ter
beschikking stellen, maar hij vindt een singel van 85 meter breedte genoeg.
Meer grond wil hij zonder compensatie niet afstaan. De gemeente gaat hiermee
akkoord. Op 15 februari 1900 stemt de Raad in met de aanleg van de singel tot
aan de Coolsche Binnenweg (nu Robert Fruinstraat en
C.P. Tielestraat).
Hiermee is de rol van de gemeente
uitgespeeld. De grondeigenaar en de kopers van de bouwpercelen zullen nu
bepalen wat er aan de singel gebouwd gaat worden: boven- en benedenwoningen,
herenhuizen, villa’s, kerken, ziekenhuizen; alles is nog mogelijk. Wanneer de
gemeente een besluit moet nemen over de aanleg van het Heemraadsplein en de
brug bij de Mathenesserlaan, tast de
verantwoordelijke wethouder nog in het duister over het karakter dat de buurt
zal krijgen: “Ik voor mij ben van meening,
dat de gemeente de kosten van plantsoen en brug ruimschoots terug zal vinden in
den hoogeren prijs, dien hare gronden dientengevolge
zullen opbrengen, onafhankelijk of zich daar al dan niet een luxe kwartier zal
ontwikkelen want ook voor de stadsgedeelten waar zich de kleine burgerij
vestigt, acht ik het een overwegend belang een goeden en tevens schoonen aanleg te bevorderen.”[17]
Van Oosterum
verkoopt in 1901 ondermeer grond aan een andere bouwgrondhandelaar: de
Rotterdamse Bouwgrondhandel N.V. Uiteindelijk wordt de grond bouwrijp gemaakt
en in kleinere percelen te koop aangeboden.
De bouwgrondhandel heeft wel de
mogelijkheid om de bestemming van de percelen nader in te vullen, bijvoorbeeld
door contractuele afspraken of door middel van erfdienstbaarheden. Aan de
westzijde van de singel is bij erfdienstbaarheid met betrekking tot bepaalde
percelen bijvoorbeeld bepaald dat daarop “mogen niet anders worden gebouwd en gehouden dan heerenhuizen met tuinen; de open grond bij die huizen behoorende zal slechts als tuin mogen worden gebruikt en
nimmer ingericht tot of gebruikt als opslagplaats”. Op de erachter gelegen
grond grenzend aan de Schonebergerweg is eerst een strook land die “mag niet worden
bebouwd of betimmerd en niet anders worden gebruikt dan voor bouw- wei- warmoeziers- of tuinland of tuin, mits wat het laatste
betreft niet voor thee- of speel- tuin of andere zoogenaamden
tuin van vermaak; ook mogen daarop nimmer stankverspreidende stoffen aanwezig
zijn.” Op de stook land die
direct grenst aan de Schonebergerweg “mogen geen andere gebouwen, getimmerten of
opstallen geplaatst worden of zijn, dan bestemd en gebruikt voor woonhuizen met
een minimum huurwaarde van tweehonderd vijftig gulden per jaar, voor elk
afzonderlijk verhuurbaar perceelsgedeelte; voor het houden van winkel, kantoor,
kunstenaarsatelier, photographie-inrichting met de
daartoe behoorende werk- en bergplaatsen, warmoezierderij en kerk (de laatste behoorende
tot een in Nederland erkend kerkgenootschap)[18]
De minimale huurprijs van 250 gld. (€
114) per jaar voor een woning aan de Schonebergerweg
betekent dat daar geen arbeiderswoningen gebouwd kunnen worden: deze hebben een
huur van tussen de 100 en 150 gld. (€ 45-68) per jaar. De buurt is dan wel geen luxe-kwartier, maar heer en arbeider wonen ook niet
rechtsreeks naast elkaar. Daar zit eerst de kleine burgerij nog tussen.
Aantal panden dat per jaar en
per deel van de singel is gebouwd (tussen haakjes het aantal
boven- en benedenhuizen)[19]
jaar |
Rochussenstraat
- Mathenesserlaan |
Matheneseerlaan
- Middellandstraat |
Middellandstraat
- Beukelsdijk |
Aantal panden |
Aantal boven- benedenhuizen |
Aantal woningen |
1893 |
6
(6) |
|
|
6 |
6 |
12 |
1896 |
1
(1) |
|
|
1 |
1 |
2 |
1897 |
1
(1) |
|
|
1 |
1 |
2 |
1899 |
2
(2) |
|
|
2 |
2 |
4 |
1900 aanleg Heemraadssingel van de Rochussenstraat tot aan Robert Fruinstraat / C.P. Tiellesstraat |
||||||
1900 |
3
(3) |
|
|
3 |
3 |
6 |
1901 |
1
(1) |
|
|
1 |
1 |
2 |
1902 |
2
(2) |
|
|
2 |
2 |
4 |
1903 |
3
(2) |
2 |
|
5 |
5 |
7 |
1904 |
|
|
|
|
|
|
1905 |
16
(7) |
|
|
16 |
16 |
23 |
1906 aanleg Heemraadssingel tot aan de Middellandstraat |
||||||
1906 |
12
(11) |
3
(1) |
|
15 |
12 |
27 |
1907 |
11
(5) |
7 |
|
18 |
5 |
23 |
1908 |
1
(1) |
34
(3) |
|
35 |
4 |
39 |
1909 |
4
(1) |
13
(4) |
|
17 |
5 |
22 |
1910 |
11
(4) |
18
(6) |
|
29 |
10 |
39 |
1911 |
3 |
5 |
|
8 |
|
8 |
1912 |
3
(1) |
|
|
3 |
1 |
4 |
1913 |
2 |
|
|
2 |
|
2 |
1914 |
2 |
|
|
2 |
|
2 |
1915 |
2 |
|
|
1 |
|
1 |
1916 aanleg Heemraadssingel tot aan de Beukelsdijk |
||||||
1916 |
|
|
3
(1) |
3 |
1 |
4 |
1917 |
|
|
34
(4) |
34 |
4 |
38 |
1918 |
|
|
24 |
24 |
|
24 |
1919 |
|
|
3 |
3 |
|
3 |
1920 |
|
|
7 |
7 |
|
7 |
1921 |
|
|
13 |
13 |
|
13 |
1922 |
1 |
|
8
(2) |
9 |
2 |
11 |
1926 |
|
|
4
(4) |
4 |
4 |
8 |
Tot. |
86
(48) |
82
(14) |
96
(11) |
264 |
73 |
337 |
De bouw start aan de oostzijde van de
Heemraadssingel. Hier komen al voor de aanleg van de singel de nodige panden
tot stand. Het merendeel wordt echter gebouwd in de periode 1905-1908. De
eerste jaren na de aanleg van dit deel van de singel worden er dus maar zeer
weinig huizen gebouwd.
Kenmerkend voor dit deel van de singel
is dat er na iedere 50 meter een lange zijstraat op de singel uitkomt en dat er
vrijwel alleen boven- en benedenwoningen worden gebouwd. De bouwblokken volgen
hier min of meer de oorspronkelijke weilandpercelen. De hoekpanden hebben op de
hoek afgeschuinde gevels, zoals voorgeschreven is in de bouwverordening van
1860[20].
Aan de westzijde van het eerste deel
van de singel komt het merendeel van de panden in de periode 1907-1910 tot
stand. Hier wordt de vorm van het bouwblok bepaald door de reeds bestaande Schonebergerweg. De panden bestaan hier slechts voor 20%
uit boven- en benedenwoningen. Bijzonder is dat de panden gelegen tussen 277 en
323 een voortuin hebben en de andere panden niet. Nummer 277 en 323 hebben een
knik in de gevel. De gevel start aan de ene zijde aan de rooilijn en wijkt aan
de andere zijde een meter terug. De hieraan grenzende vijf panden wijken elke
ook ongeveer een meter terug tot zodoende de gewenste diepte van de voortuinen
is bereikt. Een unieke constructie, die elders in Rotterdam niet voorkomt.
Onbekend is hoe de hiervoor noodzakelijke coördinatie tot stand is gebracht. De
genoemde panden met knik, de nummers 277 en 323 zijn tevens de grootste en
meest opvallende panden van dit blok. Pand 277 werd gebouwd als woonhuis voor
J.H. Wilton, directeur van Wilton’s
Machinefabriek en Scheepswerf (later Wilton-Fijenoord).
Pand 323 werd gebouwd als woonhuis voor
H.P. Nijgh, de voorzitter van de Scheepvaart
Vereniging in Rotterdam, een werkgeversorganisatie. Beide panden worden
geflankeerd door een boven- en benedenhuis. Hier woonde de Rotterdamse elite
dus direct naast de kleine burgerij.
Zodra de bouw aan het eerste deel van de singel enigszins op
gang is gekomen wordt in 1906 het tweede deel tot aan de Middellandstraat
aangelegd. In 1911 worden de laatste huizen hiervan voltooid. Het meest opvallend zijn de hoekpanden
met de Mathenesserlaan. In pand 261 met het torentje woont enige jaren P. Drooglever-Fortuyn, die van 1928 tot 1934 burgemeester van
Rotterdam is. Het Sanatorium op de tegenoverliggende hoek (nr
226) is al in 1903 gereedgekomen.
Het laatste deel van de singel, tot aan
de Beukelsdijk, wordt pas in 1916 aangelegd. Dat
betekent dat er gedurende vijf jaar geen bouwgrond aan de singel verkrijgbaar
is. De ontwikkeling van een plan voor de invulling van deze laatste
huizenblokken loopt jaren vertraging op waarvan de oorzaak niet helemaal
duidelijk is.
In het totaal is er zo’n dertig jaar
aan de Heemraadssingel gebouwd. Dit lijkt een erg lange tijd, maar deze was
niet ongebruikelijk en bijvoorbeeld vergelijkbaar met de bouw aan de Westersingel. Gedurende de bouwperiode is er wisselend
gedacht over de aanleg van de singel en de daaraan te bouwen woonhuizen. Dit
heeft er niet alleen toe geleid dat de verschillende delen van de singel in
breedte verschillen, maar ook dat er huizen van zeer verschillende aard en
omvang zijn gebouwd. Niet alleen tussen bouwblokken maar ook binnen deze
blokken is er soms sprake van heterogeniteit: Het ene huis is soms 10 maal zo
groot zijn als het andere. Op de vraag of de singel een straat is geworden voor
de gegoede burgerij of voor de middenklasse, moet dan ook worden geantwoord:
voor beide. Het aantal boven- en benedenwoningen bedraagt 42% van het totaal
aantal woningen. Naarmate de aanleg van de singel vordert, worden er minder
boven- en benedenwoningen gebouwd. Als maat voor de welstand van verschillende
delen van de singel zou het gemiddelde aantal meters straatlengte per woning
kunnen worden gehanteerd. Er ontstaat dan het volgende beeld:
|
Rochussenstraat
- Mathenesserlaan |
Matheneseerlaan
- Middellandstraat |
Middellandstraat
- Beukelsdijk |
Oost (even |
3,7 |
6,6 |
6,1 |
West (oneven) |
6,6 |
5,4 |
8,1 |
De oostzijde tussen Rochussenstraat
en Mathenesserlaan en de westzijde tussen Middellandstraat en Beukelsdijk
springen eruit. Het eerste gedeelte wordt gekenmerkt door veel boven- en
benedenwoningen. Het laatste gedeelte kent veel zeer grote herenhuizen. Voor de
gehele Heemraadssingel geldt een gemiddelde van 5,8 m. straatlengte per woning.
Voor de eerder aangelegde Westersingel/Mauritskade/Eendrachtsweg geldt een gemiddelde straatlengte per woning
van 6,7 m. Hoewel deze singel minder ruim is aangelegd dan de Heemraadssingel,
is er dus sprake van een luxere bouw. Het aandeel
boven- en benedenwoningen is iets geringer (35%) en verder speelt een rol dat er ook villabouw
voorkomt.
Voor de ’s-Gravendijkwal
geldt een gemiddelde straatlengte van 5,5 m. per woning. Dat is net wat minder
dan de Heemraadssingel. De oorzaak is dat de ’s-Gravendijkwal
een hoger percentage boven- en benedenwoningen kent (59%).
Het overgrote deel van de panden aan de
Heemraadssingel is door bouwondernemers gebouwd in blokjes van 2 tot 6
woningen. Dit betekent niet altijd dat de panden in zo’n blok identiek zijn,
wel is er steeds sprake van een gelijke stijl en het gebruik van
overeenkomstige bouwmaterialen. Deze bouw in serie maakte de huizen goedkoper.
Slechts 52 panden (20% van het totaal) is individueel gebouwd, hetzij door een
bouwondernemer voor de verkoop, hetzij in opdracht door de toekomstige bewoner.
De Heemraadssingel vormt samen met de Mathenesserlaan een Rijksbeschermd stadsgezicht. Geen van
de panden aan de Heemraadssingel heeft de status van rijksmonument, wel heeft
een aantal panden de status van gemeentelijk monument:
Heemraadssingel 149
Heemraadssingel 161-169
Heemraadssingel 194
Heemraadssingel 196
Heemraadssingel 221
Heemraadssingel 223
Heemraadssingel 236-244
Heemraadssingel 24-30,
Heemraadssingel 249
Heemraadssingel 251-253
Heemraadssingel 277
Heemraadssingel 303-311
Heemraadssingel 313
Heemraadssingel 319
Heemraadssingel 323
De Heemraadssingel heeft meer allure
dan de door Rose ontworpen singels. De bijzondere uitstraling van de singel
zit hem meer in de ruime aanleg dan in de daaraan gebouwde huizen. De
Heemraadssingel is breedste singel van Rotterdam, maar neemt wat bebouwing betreft
een minder unieke positie in. Voor zover de aanleg van de Heemraadssingel moet
worden begrepen als een poging om woonruimte te bieden aan gegoede burgers, is
deze poging deels geslaagd. Het is
ook de laatste poging geweest om dit te doen. Afgezien van de bouw van enkele
villa’s op het Land van Hoboken (het villapark
Dijkzicht tegenover museum Boymans van Beuningen) is
niet meer geprobeerd om in de stad voor welgestelden
te bouwen. De in 1924 benoemde chef van de Hoofdafdeling Stadsuitbreiding en gebouwen,
W.G. Witteveen, vond bijvoorbeeld dat midden- en hogere sociale groepen in satelietsteden gehuisvest zouden moeten worden, anders dan
de arbeiders, die het best dicht bij hun werk in de stad konden wonen[21].
Akkema, Johan (red.): De Straatnamen
van Rotterdam, Rotterdam, 1992
Berens, Hetty,
e.a.: Stadstimmeren; 650 jaar Rotterdam stad,
Rotterdam, 1990
Borselen, Jan Willem van: Sporen in
Rotterdam; Stadsgeschiedenis rondom de trein, Rotterdam, 1993
Dettingmeijer, dr. R.: De grote werkstad
trekt over de rivier, in: Rotterdam; Een reis door de tijd, Utrecht/Antwerpen,
1990
Eerste
Rotterdamse Monumentenatlas, Rotterdam, 1992
Herwaarden,
Jan van e.a.: Vijftien fragmenten uit de geschiedenis van Rotterdam, Rotterdam,
1997
Laar,
Paul van de: Stad van formaat; Geschiedenis van Rotterdam in de negentiende en
twintigste eeuw, Zwolle
Moscoviter, Herman (red.): Op de groei
gemaakt; anderhalve eeuw Gemeentewerken Rotterdam, Rotterdam 1996
Smit,
J.F.: Rotterdam Hofplein – Den Haag – Scheveningen Kurhaus; Hoe het spoor elektrisch werd, Rotterdam, 1989
[1] Zie Johan Akkema
[2] Zie: plattegrond der gemeente
Rotterdam, vervaardigd door J. Oprel, Teekenaar bij
gemeentewerken, uitgave van P.M. Barendijk, 1881.
[3] Van de Laar, p. 202
[4] J.F. Smit, p.8
[5] Het Zondagsblad, 12-5-1877
[6] Van de Laar, p. 173
[7] Stadstimmeren p.85
[8] De hier genoemde Coolpolderplannen zijn beschreven in Moscoviter,
p. 138-148
[9] Van der Laar, p. 244
[10] Van Borselen
p. 281
[11] Van de Laar, p. 94
[12] Gemeenteraad Rotterdam, notulen
29 maart 1906 p. 122 en 125
[13] Gemeenteraad Rotterdam, notulen
3 juni 1915 p. 262; 24 juni 1915 p. 279-282; 18 nov. 1915 p. 557
[14] Van Borselen,
p. 298-305, Van de Laar, p. 278-279
[15] Van de Laar, p. 291
[16] Gemeenteraad Rotterdam, verzameling
1888 nr 15 blz 90
[17] Gemeenteraad Rotterdam, notulen
6 augustus 1903, p. 210-215
[18] acte van levering, overgeschreven
op het Hypotheekkantoor Rotterdam, deel 1328 nr 73
[19] Bouwjaargegevens
verstrekt door G. Peet op basis van pandkaarten dS+V
en adressenboeken bij het Gemeentearchief
[20] Van de Laar, p. 266
[21] Van de Laar, p. 358