GEMEENTERAAD.
- Zitting van 6 augustus 1903. p. 210 - 215
XI.
Het voorstel tot doortrekking van de Mathenesserstraat, ten westen van den
Heemraadssingel en tot aanleg van plantsoen tussen dien singel en den
Schoonebergerweg. (Verz No. 39; Verg. van 18 Juni 1908 No. 21)
De
beraadslaging wordt geopend.
De
heer van Beers. Mijnheer de Voorzitter. Ik zal u wel niet behoeven te
zeggen, dat ik mij zeer goed kan vereenigen met het voorgestelde plan. Het is
echter over de uitvoering dat ik u een paar vragen wenschen te doen.
De
Commissie van plaatselijke werken schrijft in haar rapport, dat het in de
bedoeling ligt de werkzaamheden slechts langzamerhand naar behoefte tot
voltooiing te brengen. Dit nu, Mijnheer de Voorzitter, kan ik niet in 't belang
der Gemeente vinden, omdat het werk daardoor veel te duur wordt. Het zal toch wel door niemand worden tegengesproken
dat een werk veel goedkooper achtereen klaar gemaakt kan worden dan in stukken
en brokken zooals tot nu toe door de Gemeente gebruikelijk is, omdat wij van
den bouwgrond niet den prijs en aan de wegen niet die panden krijgen, die er
behooren.
Het zal toch niemand in 't hoofd komen aan een half afgewerkte
straat een heerenhuis te gaan bewonen.
U zult misschien antwoorden aan den 's Gravendijkwal dan wel.
Juist
aan deze laan werd reeds voor plm. 4 jaar door de Gemeente bouwgrond verkocht
voor heerenhuizen en de koopers waren destijds in de meening dat de Gemeente,
verkoopster, ook wel zoo coulant zou zijn de straat achtereen af te maken.
Toen
zijn zij echter na lang wachten (men koopt geen duren bouwgrond om dien jaren
renteloos te laten liggen) gaan bouwen en zijn nu
verplicht hun huizen beneden de waarde te verhuren. De heeren kunnen
zich overtuigen of dat daar een toestand is om een heerenhuis te gaan bewonen,
't is een zandwoestijn.
Het
gevolg is dan ook schade voor de koopers en voor de Gemeente, die nu met de
rest veel te lang blijft zitten.
Wanneer
wij bij onze buren, Brussel, Hamburg, enz. een kijkje nemen, zien we daar
prachtige aangelegde lanen en straten, voorzien van licht, boomen, geen takken
zooals hier, trams enz. en verrijzen er dan ook aan die wegen prachtige huizen,
die graag bewoners vinden.
Er wordt geklaagd, Mijnheer de Voorzitter, dat de gegoede lieden
onze stad verlaten.
Een der groote oorzaken is dat er geen wandelwegen enz. zijn, ik wenschte u dan ook te vragen,
Mijnheer de Voorzitter, of het in de bedoeling ligt van Burg. en Weth. om den
's Gravendijkwal af te maken en liefst de Henegouwerlaan door te trekken naar
den Diergaardesingel. Of het niet mogelijk zonde wezen ook den Heemraadsingel
of Claes de Vrieselaan door te trekken naar den Westzeedijk. Dit zal natuurlijk
een noodstraat moeten zijn. Hoe u er over denkt om het voorgestelde plan
Mathenesserlaan achtereen af te laten maken. Hoe u er over denkt om het geheele
werk aldoor, inclusief beplanting, aan te besteden; ik ben overtuigd,
Mijnheer de Voorzitter, dat u verwonderd zult staan over den uitslag wanneer
daarbij vergeleken zal worden wat de straataanleg in eigen beheer nu kost.
Wij
zullen hiermede bereiken naar mijn bescheiden meening de volgende voordeelen:
We
houden de gegoede burgers zooveel mogelijk in onze stad. We krijgen
betere en vluggere bebouwing. Veel goedkooperen aanleg, hoogere opbrengst der
Gemeente-eigendommen. We weten waar we mede af zijn, dat nu niet het geval is,
daar de kosten van aanleg doorgaans de begrootingen overschrijden.
De
heer Havelaar. Mijnheer de Voorzitter, ik zal mij voor een deel niet met
dit voorstel kunnen vereenigen en wel wat betreft het tweede gedeelte van
hetgeen Burg. en Weth. hebben voorgesteld
In
de stukken aan ons overgelegd wijzen Burg. en Weth. er zelf reeds op, dat de
Commissie van financiën in haar vroeger advies bepaaldelijk heeft ontraden over
te gaan tot het maken van wat nu wordt genoemd een eenvoudig plantsoen. Het
doet mij leed, dat de omstandigheden meebrengen dat de Commissie op het
oogenblik hier zoo slecht vertegenwoordigd is, maar dit kan ik wel zeggen, dat
het gevoelen dier Commissie op dat punt volmaakt hetzelfde is gebleven. Burg.
en Weth. spreken zelf van een opoffering, maar het wil mij voorkomen, dat in
dit geval het offer wel wat heel groot is. Want wat is het geval? Burg. en Weth. willen 12000 M2 bouwgrond
bestemmen voor wat zij noemen een eenvoudig plantsoen, maar die ruimte
representeert een waarde, die ik nu niet te hoog zal aannemen, ik geloof zelfs
ver beneden die waarde te blijven, wanneer ik haar durf te schatten op l1/2
á 2 ton. Daarbij komt dan nog, dat de aanleg van het plantsoen zal vorderen een
uitgaaf van f 17000.-, waarbij men bovendien niet vergete, dat dat plantsoen,
het moge nog zoo eenvoudig zijn, kosten aan onderhoud en bewaking zal
meebrengen. Maar bovendien, wanneer dat gedeelte van de stad niet reeds op
zoo'n goede en ruime wijze was voorzien geworden van veraangenaming, door het
versieren van de wegen, die daar worden gemaakt - men behoeft slechts de
teekening te zien, om te weten, dat alle breede straten worden aangelegd met
opgaand geboomte - dan zou er voor dezen aanleg nog iets te zeggen zijn. Maar
in deze omstandigheden komt het mij voor, dat het offer te groot is.
De
heer Hudig. De heer van Beers heeft een aantal vragen gedaan,
mijnheer de Voorzitter; o. a. heeft hij gevraagd, of het in de bedoeling ligt
dadelijk alle straten door hem genoemd af te maken. Natuurlijk zal dat gebeuren
naarmate de behoefte zich voordoet en naarmate de geldmiddelen disponibel zijn.
Ik geloof, dat wanneer wij altijd konden handelen naar onzen lust, zeker niets
plezieriger wezen zou dan alles zoo spoedig mogelijk en in de meest mogelijke
ruimte af te maken. Maar het spreekt aan den anderen kant van zelf, dat zeer veel rekening moet worden gehouden met de financiën
van de Gemeente en daarom verdient het stelsel de voorkeur, dat wij hebben
aangenomen, nl. dat de straten worden aangelegd naar de behoefte, d.w.z.
naarmate de behoefte tot het koopen van bouwgrond zich openbaart. Nu
meen ik, dat wanneer in sommige straten het werk iets ten achter is,
maatregelen moeten worden genomen om dat in te halen, maar wanneer de straten
worden aangelegd voordat er iets gebouwd is, dan leert de ondervinding, dat
alles in zeer korten tijd is opgebroken en de steenen zijn terechtgekomen in
het water, of ergens anders .... zelfs zijn er voorbeelden bekend dat huizen
zijn gebouwd van de klinkers, die reeds in de straten lagen. Daarom moet dus
eenigszins, met voorzichtigheid te werk worden gegaan. Maar ik geloof dat de
heer van Beers er op kan rekenen, dat naarmate van de behoefte zal
worden voortgegaan met den aanleg van straten.
Hij
heeft ook nog als voordeel voor de stad aangeprezen, wanneer wij de straten
lieten maken bij aanneming. Dat is iets, voor zoover mij bekend, dat nog
nimmer ter sprake is gebracht. Het zou natuurlijk kunnen worden onderzocht,
maar ik geloof, dat het doen leggen van de straten bij aanneming zeer veel
gevaar met zich brengt, daar dat zoo nauw samenhangt met het leggen der
rioleering en met het onderhoud, dat naderhand voor rekening van de Gemeente
zal komen. Het is wel een zaak, die zeker overweging verdient, maar waartoe
toch met groote kalmte en niet dan na zeer rijp beraad zou mogen worden
besloten.
De heer van Beers heeft ook nog gezegd, dat in andere
plaatsen boomen worden geplant, maar hier stokken. Dat is natuurlijk een
kwestie van appreciatie; als boomen pas geplant zijn, dan is er natuurlijk
weinig schaduw van te wachten, maar ik meen dat, wanneer men ziet hoe de boomen
zijn die hier geplant worden en let op de keuze van de boomen, er niet te
klagen is, vooral in den laatsten tijd niet. Dan wenscht de heer van Beers de
Claes-de-Vrieselaan door te trekken naar den Westzeedijk, welke straat, gelijk
de heer van Beers terecht zegt, slechts een hulpstraat kan zijn. Er is hierover reeds gesproken en
wellicht zal daaraan wel gevolg kunnen worden gegeven. Ik druk mij eenigszins
voorzichtig uit, omdat de plannen Burg. en Weth. nog niet hebben bereikt. Heb
ik tot nog toe eenige wenken gegeven niet geheel in overeenstemming met de
wenschen van den heer van Beers, er is een ander punt, waaromtrent ik
het volkomen met hem eens ben, n.l. dat een goede
stadsaanleg zeker het beste middel is om het verhuizen van vele gegoeden te
voorkomen en misschien wel het immigreeren ook van menschen, die veel belasting
betalen, aan te moedigen, en daarom meen ik, dat het gemeentebestuur verstandig
zal handelen door vooral zorg te dragen, dat het nieuwe stadsgedeelte in alle
opzichten voldoet aan datgene wat van een stad in den tegenwoordigen tijd mag
worden geëischt. Wanneer men de kaart van Rotterdam van thans vergelijkt
met die van 40-50 jaren geleden, dan ziet men, dat hier een uitbreiding heeft
plaats gehad zóó, dat men zou zeggen, dat er eigenlijk vier nieuwe steden zijn
verrezen, die leder op zichzelf de oude stad in grootte hebben overvleugeld.
Het is hier niet zoozeer het aanbouwen van enkele straten en enkele grachten,
het geldt hier het houwen van geheel nieuwe steden. En nu geloof ik, dat allen
het wel eens zullen wezen, wanneer ik zeg, dat een stad niet alleen is een hoop
huizen aan straten, maar dat daarbij ook wel degelijk behoort het aanleggen van
ruime pleinen, waterpartijen, plantsoenen e.d. Doet men dat niet, bouwt men
slechts huizen, en gaat men tot den laatsten cA. grond voor bouwgrond
verkoopen, dan ontstaat er later ook wel een stad, maar die werkelijk niet
aantrekkelijk zal zijn om daarin langer te verblijven dan noodig is. En dat is wel een van de redenen waarom Burg. en Weth.
zoozeer hechten aan het aanleggen van plantsoenen. Wij hebben hier terstede
veel de gewoonte van het bouwen van boven- en benedenhuizen, waardoor reeds de
helft van de bewoners is uitgesloten van het hebben van een tuin, terwijl er
bovendien dan nog een aantal zijn, wien het aan middelen ontbreekt om zich het
genoegen van het hebben van een tuin te verschaffen. Welnu voor de kinderen van
die menschen is noodig de straat om te kunnen vertoeven, maar al maakt men die
nog zoo breed en mooi, nimmer kan die zijn een rustplaats. Daarom moeten er in
dergelijke stadskwartieren plaatsen zijn waar de kinderen kunnen vertoeven. En
dat geldt niet alleen voor de kleinen, maar evenzeer ook voor de ouden van
dagen. Waar de afstanden zoo groot worden, zal het vooral voor hen, die niet
van de tram of van rijtuigen gebruik kunnen maken, goed zijn hier en daar een
rustplaats te hebben. Weinig plaatsen nu zijn daarvoor zoo goed gelegen als
deze, waar verschillende groote wegen bij elkaar komen. Deze zullen door dit
plantsoen worden verbonden en verder zal het tot de verfraaiing van dat
stadsgedeelte veel bijdragen. Het behoeft daartoe niet te zijn een kostbaar
park, maar wanneer we hier hebben een behoorlijk aangelegd eenvoudig plantsoen,
dan zal dat juist daar een prachtig effect maken.
Daartoe
nu zullen wij een offer moeten brengen, dat de heer Havelaar heeft
genoemd. Ik geloof niet, dat hij de waarde van het terrein heeft onderschat.
Wel noemt hij te veel cA., want wanneer het terrein wordt verkaveld, dan gaat
een gedeelte weg aan straten, maar daartegenover heeft hij den prijs niet te
hoog genoemd, dus houd ik mij aan het door hem genoemde cijfer. Wanneer wij den
grond van den Coolpolder en al wat wij daar hebben heden in veiling konden
brengen, ja, dan zou men kunnen zeggen: dat gedeelte is verloren, wanneer wij
het nu niet verkoopen. Maar wij hebben daar nog 60 H.A. grond; neemt daar van
af een derde voor straataanleg, dan blijft er nog 40 H.A. over, of is dat nog
te veel, omdat de straten ruim gelegd worden, zegt dan 35 H.A. En nu geloof ik
toch gerust te kunnen zeggen, dat, wanneer daar wordt gezorgd voor een goeden
bouw en voor het maken van datgene wat het verblijf in een stad aangenaam kan
maken, dit zeker ook niet zonder invloed zal zijn op den prijs van den grond,
die ter beschikking overblijft. En dat nog niet alleen. Want die aanleg, de
schoone aanleg, waarvan de heer van Beers zoo terecht heeft gesproken,
zal juist aanleiding geven tot een spoediger verkoop van terreinen; en de rente
van de opbrengst daarvan zal ten goede komen aan datgene wat wij nu gaan
uitgeven. Immers wij hebben den bouwgrond wel, maar wij kunnen dien niet op
ieder oogenblik realiseeren. Daarvoor is tijd noodig, dus wanneer wij rekenen
de waarde van den grond op f 20.-, dan is dat elk jaar een renteverlies
van 80 cent; hoe korter dat verlies aan rente duurt, des te spoediger zijn wij
weer in ons kapitaal terug. Ik geloof daarom
niet te veel te zeggen, wanneer ik volhoud, dat in plaats van verlies te geven,
het wel zou kunnen zijn, dat een goede aanleg de aanleiding zou wezen om de
balans naar de andere zijde te doen overslaan.
De
heer van Beers. Ik zou thans kunnen zeggen, zooals dezer dagen meermalen
is gezegd, dat ik wel dankbaar ben, maar niet voldaan. Dankbaar, omdat de heer Hudig
het voor een groot gedeelte met mij eens is, dat het zeer noodig is, in het
belang van de financiën van de gemeente die gronden zoo spoedig mogelijk te
verkoopen. Naar mijn meening nu is dat gedaan te krijgen juist door die straten
zoo spoedig mogelijk geheel kant en klaar aan te leggen, en niet naar de
behoefte, want dan zullen de gronden niet spoedig verkocht zijn.
Wat de boomen betreft, ik weet natuurlijk heel goed, dat men niet
in eens groote boomen kan planten, maar mijn bedoeling is meer, dat de boomen
hier te laat worden geplant.
Om een voorbeeld te noemen: aan den 's Gravendijkwal is een kant beplant, maar
aan den anderen kant staan nog geen boomen dus blijven die achter, en waren ze
tegelijkertijd geplaatst, dan zouden die boomen al weer wat grooter wezen,
wanneer de terreinen daar koopers zullen vinden.
Nog
wenschte ik wel een antwoord te ontvangen op mijn vraag, of er al over is
gedacht om de Henegouwerlaan door te trekken vanaf den 's Gravendijkwal tot de
Diergaardelaan. Het wandelend publiek zou daarmede zeer worden geriefd. Men
loopt nu dood, en de wandelaars kunnen niet anders gaan dan den Binnenweg,
terwijl wanneer een verkeersweg werd verkregen van den Diergaardesingel naar
den Westzeedijk, het publiek kan omloopen en een flinke wandeling maken.
De
heer Verbeul. Ik behoef aan de werkelijk warme verdediging van onzen geachten
Wethouder betreffende dit plan niet veel toe te voegen. Ik zou het ook
bejammeren, wanneer de Raad dit voorstel niet zou aannemen. Maar met uw verlof,
Mijnheer de Voorzitter, zou ik van deze gelegenheid wenschen gebruik te maken
om te wijzen op een andere kwaal, welke aan die wijk kleeft, en waarmede ook in
hoofdzaak een antwoord zal zijn gegeven aan den heer van Beers. De
Gemeente moet wel voorzien in de behoefte aan straataanleg, maar den voorrang
verdient toch zeker, dat het oog worde gericht op het riool in den Nieuwen Binnenweg,
dat alles moet afvoeren wat van bewoonde huizen afgevoerd moet worden. Wij
hebben allen in den laatsten tijd gehoord van den toestand, die daar heerscht.
Verschillende malen reeds zijn daar de benedenhuizen ondergeloopen, en veertien
dagen geleden was dat zoo erg, dat huizen waar men daarvan vroeger geen last
had, nu ook hebben genoten van het onderloopen van den kelder. Nu is het
natuurlijk, dat huizen, die geen kelderverdieping hebben, daarvan geen last
hebben gehad, maar waar de bouwverordening toelaat het bouwen van sousterreins,
daar worden die ook gebouwd, en de bewoners daarvan hebben bijna allen last
gehad van het overloopen van liet riool. Daarom, Mijnheer de Voorzitter,
wenschte ik van deze gelegenheid gebruik te maken om een wenk tot u te richten,
nu wij doorgaan onze gronden in die wijk te exploiteeren en ook anderen
gelegenheid zullen geven hunne gronden daar te exploiteeren, toch allereerst
het oog te richten op een goeden afvoer van het rioolwater. De toestand is
thans allererbarmelijkst en zeer zeker is het een groot vraagstuk; U zelf weet
ook, dat dit in de gegeven omstandigheden zeer moeilijk is op te lossen, maar
daarom te meer zou het te bejammeren zijn, wanneer in die wijk met meer spoed
gebouwd werd voor en aleer het riool daar is verbeterd.
De
heer Muller. Evenals de heer Havelaar was ik in deze vergadering
gekomen met liet voornemen om mijn stem niet te geven aan het tweede gedeelte
van het voorstel, n.l. wat betreft het plantsoen, dat door Burg. en Weth. is
ontworpen naast de wetering van den Heemraadssingel. Ik heb nu met aandacht
geluisterd naar de verdediging daarvan door den heer Hudig; maar daar de
argumenten, die hij aanvoerde, mij niet onbekend waren, heeft hij mij in het
allerminst niet in mijn meening doen wankelen, eer mij daarin nog versterkt. Ik
zal zeggen waarom. De rede van den heer Hudig was een algemeene zeer
warme aanbeveling van het inrichten van plantsoenen, van weteringen en
dergelijke in onze nieuwe stad. Maar het komt mij bescheidenlijk voor, dat dat
volkomen bezijden de kwestie is; dat is de vraag niet. Hier wordt door Burg. en
Weth. voorgesteld een wetering aan te leggen en daarnaast een plantsoen. Nu
komt het mij voor, dat, indien men wil aantoonen, dat die aanleg gewenscht is,
dan moet worden aangetoond, dat bepaald hier niet alleen een wetering maar
daarenboven tevens die plantsoenaanleg aldaar wenschelijk en noodig is. Het
spreekt vanzelf - dat zullen wij wel allen eens zijn - dat in een stad behoefte
is aan het aanleggen van plantsoenen, weteringen, waterpartijen enz., en dat
een stad, die uitsluitend bestaat uit huizen zonder eenigen dergelijken aanleg
minder aantrekkelijkheid bezit dan een stad, die zich wel in het bezit daarvan
verheugt. Maar aan den anderen kant geloof ik, dat de heer Hudig veel te
ver gaat met den uittrek van hier naar den Haag voor een zeer groot deel toe te
schrijven aan het gebrek van wandelingen of plantsoenen, dat hier bestaat. Ik
geloof, dat dit daarmede weinig heeft te maken, en, in een kort woord gezegd,
dat het voor Rotterdam met betrekking tot de aantrekkelijkheid van het verblijf
zeer moeilijk is te concurreeren met een stad als den Haag, dat is een
onmogelijkheid. Wat wordt nu voorgesteld? Er wordt voorgesteld om een
oppervlakte grond van 12000 M2, d.i. l1/5
hectare, in plaats van voor huizenbouw te bestemmen voor plantsoen. De heer Hudig
gaat mede met het cijfer daarvoor door denheer Havelaar genoemd, en
ik kan mij dat levendig begrijpen, want dat cijfer komt mij, eerlijk gezegd,
veel te laag voor. Ik geloof toch, dat daarbij ook wel degelijk in aanmerking
moet worden genomen, dat de kosten aan onderhoud van een plantsoenaanleg op dat
terrein moet worden gerekend op minstens het dubbele van de aanlegkosten, n.l.
de onderhoudskosten gekapitaliseerd. Maar daarenboven zal men ook nog in het
oog moeten houden, dat er van die 12000 M2 geen belasting komt,
terwijl dat wel te verwachten is, indien die grond voor bouwgrond wordt
bestemd. Ik zal dat gezamenlijk bedrag niet taxeeren en mij wel wachten een
cijfer te noemen, maar in elk geval kan wel worden gezegd, dat het, door den
heer Havelaar genoemde cijfer belangrijk beneden de waarde is; ik meen,
dat dat niet is te betwisten. En wat krijgen wij nu daarvoor? Indien wij voor die twee ton nu kregen een groot plantsoen,
een park, ik geloof, dat ik dan de eerste zou zijn om voor het voorstel te
stemmen. Maar wat verkregen wordt is eenvoudig een uitbouwsel, een uitpuiling
van het plantsoen, dat daar ontworpen is aan de wetering. En hoe groot?' Men kan
zich dat het beste voorstellen, wanneer men bedenkt, dat dat plantsoentje niet
grooter zal zijn dan één vierde van de Nieuwe Plantage, ongeveer de helft
van de Gedempte Westerhaven. En nu
vraag ik, wanneer dat wordt aangehecht
aan de wetering van een plantsoenaanleg, of dat waard is daarvoor minstens twee
ton uit te geven? Zie, mijnheer de Voorzitter, ik geloof, eerlijk gezegd, dat
dat zulk een offer niet waard is.
Nu zegt de heer Hudig: ja, maar de kinderen uit de omgeving
moeten ruimte hebben om te spelen. Zeker, maar daarvoor geloof ik, dat die
plaats allerminst geschikt is. Doet dit dan in het midden van een dicht
bebouwde volkswijk! Indien men in het midden van dicht bebouwde volksbuurten
pleinen wil maken, dan zal ik de eerste zijn om dat toe te juichen. Maar dat is
geheel iets anders dan wat hier wordt voorgesteld.
De
heer Hudig gaat zelfs zoo ver van te meenen, dat een dergelijke uitgaaf
productief kan zijn doordat zij aanleiding geven zal tot een vroegere
bebouwing. Dat zou ik volkomen eens zijn, indien het mogelijk was voor dien
prijs een groot park te krijgen. Maar indien eenvoudig dit kleine stukje wordt
beplant, zal dat op de bebouwing van het omliggende terrein niet den minsten
invloed uitoefenen, naar mijn bescheiden meening. Kortom, ik geloof inderdaad,
dat het geen wij hier krijgen zullen, absoluut de kosten niet waard is. Dat is
de reden waarom ik zal stemmen tegen het deel van het voorstel, dat den
plantsoenaanleg betreft.
De
heer Hudig. In antwoord op de vraag van den heer van Beers aangaande
eene doortrekking van de Henegouwer laan kan ik meedeelen, dat dit op het
oogenblik nog niet in cijfers is gebracht, maar ik hoop, dat hij zich voor
heden zal tevreden stellen met de verzekering dat die zaak ten spoedigst zal
worden onderzocht en er dan, later, bv. bij de begrooting wel gelegenheid zal
zijn om over dat onderwerp nader van gedachten te wisselen.
De
opmerking van de heer Verheul is helaas maar al te juist. Vooral in den
laatsten tijd, naarmate het bouwen toe neemt, wordt meer last ondervonden van
het onderloopen van kelders door het rioolvocht, en ofschoon er in de dagen dat
de toestand daar zoo erg is geweest, een regenval ik geweest onbekend in de
geschiedenis van de metereologie, en die, naar wij hopen, ook niet meer zal
terugkomen, is het toch waar dat de toestand daar niet zoo kan blijven en dat
zal moeten worden overgegaan tot het maken van een ruimer riool, teneinde alle
vochten uit den polder te kunnen opvangen. Dat is dan ook wellicht de
aanleiding, dat nu niet al te hard van stapel wordt geloopen en niet te veel
andere riolen worden gemaakt; maar het zal zeker een spoorslags zijn om met het
maken van een ruimen afvoer niet te lang te wachten.
De
heer Muller toont zich, en dat doet mij genoegen, geen tegenstander van
plantsoenen in het algemeen; alleen meent hij, dat het plantsoen hier niet goed
geplaatst is. Ik kan niet anders zeggen dan dat ik
daarin geheel van opinie met hem verschil, want de aangewezen plaats heeft
juist dit voor, dat doordien het terrein wordt geflankeerd door den Binnenweg,
de Mathenesserlaan en den Heemraadssingel, het park daardoor, ofschoon het op
zichzelf maar 1.2 H.A. groot is, liet aanzicht zal hebben van veel grooter te
zijn; en daarom moet het een bijzonder goed gekozen punt worden geacht.
Wat
nu aangaat de kosten van aanleg moet niet worden vergeten, dat die worden
opgewogen door de kosten, die anders aan bestrating zouden moeten worden
besteed. En wat aangaat de waarde van het terrein zelf, wanneer men den
tijd er voor neemt en den grond stuksgewijs
verkoopt naarmate iemand er eens een huis op wil zetten, zoodat er jaren
overheen gaan, gelijk nu gebeurt, ja, dan is er wel een hoogeren prijs van dien
grond te maken, maar daarbij vergete men niet het renteverlies. Stelt men
echter de vraag wat die grond op het oogenblik zou kunnen opbrengen, dan wil ik
den heer Muller wel zeggen, dat ik de waarde van het terrein heb laten
opnemen en dat die is getaxeerd op een bedrag van f 172000.-, hetgeen juist
uitkomt met wat de heer Havelaar heeft genoemd.
En
nu nog het offer van de belastingopbrengst, dat de heer Muller ook al in
rekening wil hebben gebracht. Die opbrengst zou er alleen maar zijn, wanneer
het terrein wordt bebouwd met huizen, maar dan zou toch een ander deel van
Rotterdam moeten worden aangewezen voor een plantsoen als door den heer Muller
bedoeld. Daar zouden dan geen huizen kunnen zijn, dus de belasting, die nu hier
niet zal worden betaald, zou dan op die andere plaats worden gederfd.
En ten slotte de kwestie van den uittocht naar andere gemeenten.
Dat is een veel te gecompliceerd vraagstuk om daarover in weinig woorden te
spreken, en misschien zal elk gezin wel zijn bijzondere reden hebben. Ik zou
dat punt ook niet hebben aangeroerd, wanneer de heer van Beers er niet
zooveel nadruk op had gelegd. Maar in, ieder geval, de forensen er buiten
gelaten, laten wij toch trachten voor hen, die blijven, onze Rotterdammers, het
verblijf in de stad zoo aangenaam mogelijk te maken.
De
heer Hoest van Limburg. Mijnheer
de Voorzitter. Vergun mij een enkel woord in het midden te brengen over het
eerste gedeelte van het voorstel dat
nog niet ter sprake kwam, betrekking hebbende op de
brug in de Mathenesserlaan over den Heemraadsingel. Blijkbaar zijn Burg. en
Weth. vergeten, dat reeds drie jaar geleden het overgelegde ontwerp voor deze
brug door den Raad is goedgekeurd. Men zal het mij dus niet ten kwade duiden,
dat ik van deze gelegenheid gebruik maak om te herhalen, dat ik gaarne zou
zien, dat het project een wijziging onderging. Drie jaren geleden kon aan dat
verzoek niet worden voldaan, misschien dat het nu wèl mogelijk is. De brug zal
zijn een min of meer monumentaal bouwwerk, maar dan mag het onderwerp ook niet
in strijd zijn met de eischen der schoone bouwkunst. De geachte Wethouder, de
heer Hudig, zal zich wellicht herinneren, dat ik indertijd de opmerking maakte
dat, daar de brug met twee bogen was ontworpen, een pijler in het midden van
het water zou komen te staan en dat zulks streed tegen den welstand.
Derhalve, mijnheer de Voorzitter, richt ik opnieuw tot Burg. en Weth. het
verzoek het overgelegde ontwerp niet ongewijzigd te doen uitvoeren, maar een
brug te doen bouwen met één boog, of, indien hiertegen bezwaar bestaat, met
drie bogen.
De
heer Hudig. Ik zou al een zeer slecht geheugen moeten hebben, zoo ik
vergeten was wat de heer Hoest van Limburg destijds heeft gezegd,
aangezien het juist gisterenavond is geweest, dat ik de discussiën van 1900 nog
eens over heb gelezen. Het antwoord daarop toen door u, Mijnheer de Voorzitter,
gegeven, was dat wij daarover lang zouden kunnen
spreken zonder tot een resultaat te komen, aangezien de een de voorkeur zal
geven aan een brug van drie bogen, een ander aan een brug met twee bogen.
Het plan is toen zonder stemming aangenomen, zoodat ik dacht, dat de heer Hoest
van Limburg er in had berust en heden niet op dat punt zou
terugkomen.
De
heer van der Pols. Mijnheer de Voorzitter. Met de bezwaren door de
heeren Havelaar en Muller te berde gebracht kan ik mij zeer goed
vereenigen. Ik moet ook zeggen, dat het onttrekken van
dit terrein aan den publieken dienst voor de Gemeente een groote opoffering is,
temeer daar wij toch niet mogen vergeten, dat slechts op een afstand van
vijftien minuten wandelen van die plaats een groot park ligt. Nu is bij mij de
gedachte gerezen waarom in den polder Cool niet een zeker gedeelte
gronden kan worden bestemd voor villa-park of zooals wij woningen en gebouwen
vinden geplaatst in den Haag, en gelijk ook de grond van de voormalige
Westerhaven wordt uitgegeven, waar de Gemeente volgens een vast plan terreinen
bestemt voor huizen met tuinen er omheen. Dan bleef het terrein voor de
Gemeente van waarde plus de opbrengst van den grond en de belasting. Zoo zulk
een plan voor aanneming vatbaar kon zijn, dan zou ik er gaarne voor wezen, maar
anders zal ik stemmen tegen het tweede gedeelte van het voorstel van Burg. en
Weth.
De
heer Hudig. De afstand van de Mathenesserlaan
naar den Westzeedijk is 1800 M., een afstand dus, die door iemand met een
flinken stap wel in 18 minuten kan worden afgelegd, maar de meeste menschen
zullen daarover toch wel 20 of 25 minuten doen. Het is een afstand als van de
Willemsbrug naar het park, en iemand, die bij die brug woont zal toch niet
zeggen, dat hij dicht bij het park is. Ik geloof dus, dat niet kan worden gezegd,
dat de aanleg van dit park moet worden tegengegaan terwille van de nabijheid
van Park en Heuvel.
En wat aangaat het denkbeeld van den heer van der Pols om daar een
villa-park te maken, moet ik toch zeggen, dat het mij verbaast hoe iemand
zeggen kan daar niet één bunder grond te willen opofferen voor een plantsoen,
terwijl hij aan den anderen kant een zoo groot aantal bunders wil offeren, dat
hetgeen hij wil sparen in tonnen in miljoenen zal worden uitgegeven. Dat er
geen duurder bouw is dan een villa-bouw spreekt zoo vanzelf, dat ieder dat zal
erkennen. Op een terrein als "Duin en Dal" bij Haarlem kan men een
villa-park maken, maar niet waar men dan denkt f 20 van den grond te
maken. Het is zoo noodig
toch voor een stad - dit zeg ik nog ten slotte - te hebben pleinen en
plantsoenen door de stad verspreid, en ik geloof, dat het den heer van der
Pols zeker niet zou bevredigen, wanneer het Karel de Stouteplein voor
bouwgrond aan den man gebracht werd.
De
heer van der Pols. Mijnheer de Voorzitter. Op het laatst door den heer Hudig
gelegde moet ik antwoorden, dat in die omgeving aan den Linker-Maasoever niets
anders als plantsoen zal worden aangelegd dan het Karel de Stouteplein, zoodat
het een groot verschil maakt met wat in den polder Cool bestaat en zal worden
uitgevoerd; volgens de teekening vind ik dat een mooien, heerlijken aanleg, ook
zonder het plantsoen. En voorts zou ik meenen, wanneer er bezwaar bestaat tegen
den aanleg van een villa-park of woningbouw in dier voege als op het terrein
van de gedempte Westerhaven, omdat de terreinen in den polder Cool daar niet
gunstig, eigenlijk te goedkoop voor zouden zijn, dat daartegenover staat, dat
voor zulk een woningbouw die grond meer waard zou zijn of worden dan f 20.- per
Meter.
De
heer Hudig. Het is misschien noodeloos hierover verder te redeneeren,
want ieder zal wel zijn stem klaar hebben, zooals hij meent die te moeten
uitbrengen. Maar ik moet toch nog één opmerking maken
naar aanleiding van het denkbeeld van den aanleg hier van een villa-park. Waar
dat wordt gemaakt, krijgt men soms een schoonen aanleg, maar uitsluitend ten
voordeele van de particulieren, die daar huizen zetten, terwijl wat men hier op
het oog heeft is een plantsoen voor het algemeen.
De
beraadslaging wordt gesloten.
Punt
lo. van het voorstel van Burg. en Weth., luidende te besluiten:
tot
goedkeuring van het overgelegde ontwerp voor de brug over den Heemraadsingel en
de Mathenesserlaan, uit te voeren ten laste van het bij besluit van 15 Februari
1900 reeds toegestaan, crediet;
Wordt bij acclamatie goedgekeurd.
De
Voorzitter. Thans wordt in stemming gebracht punt 2o van het voorstel
van Burg. en Weth., luidende te besluiten:
tot
bestemming van het bovenbedoelde terrein tusschen den Heemraadsingel en den
Schoonebergerweg voor den aanleg van een eenvoudig plantsoen, en ten
behoeve van de uitvoering daarvan en van den verder hierboven omschreven
straataanleg op de begrooting aan te wijzen f 170000,- door Volgn. 227
"Straataanleg ten Westen Van den Heemraadsweg en ter, Noorden van den
Nieuwen Binnenweg" en daartegenover Volgn. 60 "Geldleening'
beide met f 170000,- te verhoogen.
Er
is geen amendement ingediend, en indien men nu eventueel zou meenen, dat dit
punt moet worden afgestemd, dan vrees ik, dat wij tot een eigenaardig resultaat
zouden kunnen komen.
De
heer Muller. Naar mijn bescheiden opvatting, Mijnheer de Voorzitter,
houdt punt 2o. twee voorstellen in, die wel in één lijn zijde doorgetrokken,
maar waarbij het eene toch feitelijk eindigt met de woorden: eenvoudig
plantsoen," terwijl wat daarop volgt als het ware is een tweede gedeelte
van het geheel. Zoo heb ik punt 2o. begrepen.
De
Voorzitter. Er bestaat zeker geen bezwaar sub. 2o. als twee gedeelten
'van het voorstel te beschouwen en' deze afzonderlijk in stemming te brengen.
In stemming komt dus nu het eerste gedeelte n.l. dat betreffende den aanleg van
het plantsoen. Dit gedeelte wordt met 19 tegen 7
stemmen goedgekeurd. VOOR stemmen de heeren: van Mierop, Roest van
Limburg, Verheul, den Held, van der Held, van Beers, de long, Ferares, Drost,
Kleij, van Citters, van Stolk, Spiekman, van Gilse van der Pals, Vaillant,,
Visser, van Rossem, Nolst Tenité en Hudig.
TEGEN
stemmen de heeren: van Rijckevorsel, Muller, Mees, Havelaar, van der
Graaf, de Lange en van der Pols