Gemeenteraad - Zitting van 15 Februari 1900 p. 38 - 41

 

XIII. Het voorstel tot uitvoering van werken ten behoeve van verderen stratenaanleg enz. benoorden den Nieuwe Binnenweg. (Verz. No.. 10). (Verg. van 1 Febr. 1900, No. 26).

De heer van Oordt. Uit de stukken, die ter onzer kennis zijn gebracht, is het ons duidelijk geworden, mijnheer de Voorzitter, dat op dit voorstel van Burg. en Weth. het advies van de Commissie voor de financiën niet zonder invloed is geweest, en het komt mij voor, dat die invloed gelukkig was. Vooreerst zullen de financiëele gevolgen van het uitvoeren van werken, ten behoeve van vorderen stratenaanleg benoorden den Nieuwen Binnenweg, daardoor minder drukkend worden, en ten andere is er, door dit gedeeltelijk uitstel, gelegenheid, om nog eens nader te overwegen, of het aanleggen van een park in dat stadsgedeelte nu wel zóó noodig is. Want al is het niet in de onmiddellijke nabijheid, toch bevinden het Park en de Heuvel zich vrijwel in hetzelfde stadsgedeelte n.m. het westen der stad en daarom kan ik het niet anders dan goedkeuren, dat door het advies van de Commissie voor de financiën het plan tenminste aanvankelijk aldus is besnoeid. Maar, mijnheer de Voorzitter, nog eene andere besparing wordt door mij mogelijk geacht. Toen ik n.m. met den heer van Mierop het plan doorzag, rees bij ons beiden de vraag: waartoe dient toch eigenlijk die brug over de wetering bij de Mathenesserlaan? Op die vraag vonden wij in de stukken geen ander antwoord, dan dat die brug wenschelijk is voor den welstand. Maar, mijnheer de Voorzitter, is het gewenscht, om voor een zaak van welstand in de tegenwoordige omstandigheden eene som van fl 30.000 te decreteeren, hetgeen dan nog niets is, dan eene globale berekening, zonder dat een vast plan van aanleg wordt overgelegd, zoodat teleurstelling bij deze begrooting, b.v. door de ijzerprijzen, lang niet buitengesloten is. Wij hebben dus tegen die brug een financiëel bezwaar, te meer, daar ook onder den Nieuwen Binnenweg een koker wordt gelegd en het niet duidelijk is, waarom zulk een koker geen dienst zou kunnen doen, ook voor de Mathenesserlaan, een koker, die, meenden wij, niet van zoo ontzaglijke afmeting zou behoeven te zijn en derhalve ten aanzien van de kosten veel voordeeliger zou wezen, dan het aanleggen van een brug, die minstens f 30.000 zal kosten. Het moge waar zijn, dat zulk een brug voor den welstand bevorderlijk kan zijn, maar zij is niet absoluut noodig en daarom meenen wij, dat tot den bouw daarvan niet moet worden besloten. Bovendien zal die brug slechts eene breedte hebben van 15 á 20 M., terwijl de Mathenesserlaan zelfs een breedte heeft van 40 M. Zonder noodzaak zal op die wijze in den boofdverkeersweg tusschen het oude en nieuwe deel der gemeente eene belemmering worden aangebracht. Ik wijs daaromtrent op den toestand aan de Binnenwegsche brug, en al weet ik zeer goed, dat de toestand daar met dien aan de Mathenesserlaan voor den oogenblik althans verschilt, zoo mag er toch wel op worden gewezen, dat toen de Binnenwegsche brug werd aangelegd, men er destijds ook niet op bedacht is geweest, dat de passage er zoo druk zou worden, dat de brug eene belemmering werd voor de communicatie. Hetzelfde nu kan bij de Mathenesserlaan het geval zijn,  en waar die nu eene breedte van 40 M. heeft, kunnen wij het niet goed vinden, om met veel kosten door het leggen van een brug een hinderpaal voor de communicatie in het leven te roepen. Met den heer van Mierop heb ik derhalve de eer, het navolgend voorstel in te dienen:

Ondergeteekenden nemen de vrijheid voor te stellen, om uit het voorstel van Burg. en Weth., sub. 2, de brug, waarvoor f 30.000 is uitgetrokken te laten vervallen en het plan in dier voege te wijzigen, dat dáár ter plaatse, even als onder den Nieuwen Binnenweg, een koker wordt aangebracht.

 

Dit voorstel vindt voldoenden steun, om een punt van beraadslaging uit te maken.

De heer Hudig. Mijnheer de Voorzitter! Het bezwaar van den heer van Oordt is van tweeledigen aard. Het wil in de eerste plaats het belang van het verkeer, en in de tweede, dat van de financiën behartigen. Wat het eerste punt betreft, moet ik hem doen opmerken, dat de brug is geprojecteerd op eene breedte van 20 M., hetgeen 2 M. breeder is dan de Regentessebrug. Men moet dat wèl in het oog houden. De Mathenesserlaan is wel ontworpen op eene breedte van 40 M., maar toen het project gemaakt werd, had men, tot die breedte besluitende, niet alleen het oog op het verkeer van menschen en van wagens, maar tevens daarop, dat er voldoende ruimte zou komen voor den vrijen aanvoer van frissche lucht. Had men alleen gedacht aan het verkeer, dan zou voor die laan eene breedte van 20 á 25 M. voldoende zijn geweest. Wat in de buitenstad de havens moeten doen voor den toevoer van licht en van lucht, dat moeten in den Coolpolder de breede lanen doen; voor het verkeer zou, zooals gezegd, eene breedte van 20 á 25 M. voldoende zijn geweest. Al wordt over de wetering een brug gelegd, men zal wel nooit over opstopping te klagen hebben. In den Coolpolder is ruimte voor eene bevolking van 120.000 zielen; als die er zijn zal er al stond dan die heele bevolking op straat, dan nog zou er voldoende ruimte voor het verkeer zijn, al komt er een brug en geen koker. En nu de financiëele zijde der kwestie. Ik kan verzekeren, dat het onderscheid tusschen het maken der brug en van een koker zeer gering zal zijn. Indien men de brug van 20 M. breedte wil vervangen door een weg, dan zal men dien weg een breedte van 40 M. moeten geven met een talud aan elke zijde vin ca. 10 M. De koker, dien men ter wille eener flinke doorstrooming van het water ruim zal moeten maken, zal dus 60 M. lang zijn, en men zal dien moeten onderheien, anders zakt hij den grond in. Alzoo een lange koker, flink onderheid, twee taluds, bestrating over 50 M. Lengte bij een breedte van 2 x 10 , M., met scoria-keien, waarvan alleen de kosten reeds fl 5000.- zullen bedragen. Het is dus duidelijk, dat de kosten van zulk een weg met koker niet veel beneden die van de geprojecteerde brug zullen blijven, en wat de raming van fl 30.000.- van de brug aangaat, dat bedrag is ruim genomen, daar mogelijke stijging van de prijzen der materialen daarbij reeds is gedisconteerd. Als later het plan van aanleg van de brug bij den Raad wordt ingediend en te weelderig blijkt, dan heeft de Raad het nog altijd in zijn macht om daartegen te waken, daar het plan niet ten uitvoer kan worden gelegd, voordat daarop de goedkeuring van den Raad zal zijn verkregen. Waarom ik zoo zeer aan die brug hecht? Omdat, vooral nu ik heb aangetoond dat het voorstel van de heeren van Oordt en van Mierop noch voor het verkeer, noch voor de financiën aanbeveling verdient, de kwestie van den welstand toch wel op den voorgrond mag treden. De Mathenesserlaan zal zijn een flinke laan, voorzien van 4 rijen boomen, die daar des zomers hun schaduw zullen verspreiden, maar het zal een zeer lange laan zijn, en hoe mooi dan ook, de wandelaar zal, evenals men van een wandeling in de Geldersche bosschen wel eens verlangt een oogenblik in de vlakte te komen, blij zijn, dat er een stuk tusschen uit is met een brug over een wetering, waardoor de eentonigheid zal worden afgebroken. Laat men die brug weg, en aan de laan op het bedoelde punt hare volle breedte behouden, dan zal ook het gezicht op de wetering, die dan niet alleen bij den Binnenweg maar ook hierdoor een dam zal worden afgesloten, veel minder mooi zijn dan wanneer men het water onder de brug, door ziet spelen en een effect verkrijgt, evenals bijv. nu, op de buitensingels, die de bewondering van stadgenoot en vreemdeling wekken. Het plan is, om daar zonder groote kosten, iets moois tot stand te brengen, iets, dat een aangenaam en smakelijk aanzien heeft, en hoewel natuurlijk de Raad vrij is om daarin wijziging te brengen, vraag ik of het goed is in een plan, dat het resultaat is van grondige studie en waarvan het effect met zorg is berekend, hier nu bij kleinigheden in te grijpen. Ik moet dus de aanneming van het amendement ontraden, en hoop dat de Raad de brug, zal voteeren, in afwachting van het gedetailleerd voorstel, dat later zal worden ingediend.

De heer van Oordt. Het spijt mij, dat ik met den heer Hudig moet verschillen in de appreciatie van den toestand, zooals die door het bouwen van de brug zal worden, en zijne ideale beschouwingen daaromtrent niet deel. Wat de door hem minder fraai geoordeelde onafgebroken boomenrij betreft, meen ik te mogen wijzen op de Middachterlaan, en ik geloof dat de heer Hudig het met mij eens zal zijn, dat wij ons gelukkig zouden mogen rekenen, als de Mathenesserlaan in vervolg van tijd daarop geleek. Maar dat nu daargelaten, mijnheer de Voorzitter, het blijkt toch dat het groote motief van den heer Hudig is gelegen in den welstand. Niet weggenomen is ons bezwaar, dat de weg die een breedte heeft van 40 M., op één punt wordt onderbroken door een brug van 20 M., wat nooit in het belang van het verkeer kan zijn, al is het dan misschien in het belang van den welstand. Ik wijs nogmaals op de Binnenwegsche brug en ook op de Maasbrug en vraag, of het niet beter ware geweest, indien men toenmaals had gedacht aan de eischen van een later verkeer. Ik weet wel dat er verschil bestaat, maar toch komt het mij voor, dat die brug in de toekomst voor het verkeer langs de Mathenesserlaan eene belemmering kan zijn. De heer Hudig zegt wel, dat de kosten van de brug en van den koker zoo veel niet zullen verschillen; om dat te beoordeelen zou men alles moeten uitrekenen, en dat gaat natuurlijk niet, staande de vergadering. En nu ten slotte nog één punt. De heer Hudig wenscht, dat men toch niets zal veranderen in zulk een goed doordacht plan als ons door de Commissie voor de plaatselijke werken is voorgelegd; maar, mijnheer de Voorzitter, bij alle respect die ik heb voor onzen Directeur en voor de Commissie voor de plaatselijke werken, meen ik toch te mogen opmerken, dat, als de meening van den heer Hudig doorging, we hier nooit de ingediende plannen zouden hebben te bespreken, maar ons zonden moeten contenteeren, ons zonder meer, daar bij neer te leggen.

De Voorzitter. Gaarne stem ik in met de laatst uitgesproken meening van den heer van Oordt, en daarom meen ik nog een paar opmerkingen aan het gesprokene te mogen toevoegen.

De thans door den heer van Oordt geopperde bezwaren ten aanzien van de ontworpen afmetingen der brug, stemmen niet overeen met de besluiten, door den Raad in den laatsten tijd genomen. Zoo is niet door den Raad besloten om de brug over den Crooswijkschensingel te vervangen door een dam, die naar de meening van den heer van Oordt zooveel minder zou kosten, maar wèl besloot de Raad die brug te vervangen door eene andere brug, waarvan de kosten ongeveer f 15000,- hebben bedragen terwijl die brug een belangrijk mindere breedte heeft dan die, welke voor de Mathenesserlaan is ontworpen. Toch heeft, indien ik mij niet bedrieg, de heer van Oordt meegeholpen, om de gelden voor die brug toe te staan. De brug in de Kruiskade is evenzeer vervangen door een nieuwe brug van mindere breedte dan de thans voorgestelde. Bij geen der beide ontwerpen zijn de bezwaren van den heer van Oordt of van zijne medestanders vernomen, die thans worden aangevoerd, terwijl ook toenmaals uit den boezem van den Raad geen stemmen zijn opgegaan, waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat bij soortgelijke werken niet een klein bedrag in het belang van den welstand zonde mogen worden besteed. Mij wil het voorkomen, dat op bescheiden wijze daarvoor gelden beschikbaar gesteld, kunnen blijken nuttig besteed te zijn. Bovendien zij hierbij in het oog gehouden, dat de ontworpen wetering niet een zaak is van uitsluitend weelde. Die wetering is noodig voor waterberging en in verband met ons rioolstelsel. Een koker brengt wel de beide deelen der wetering met elkander in verbinding maar hij laat toch geen doorstrooming toe als wenschelijk moet worden geacht. Wil men bovendien de wetering tot sieraad doen strekken, dan behoort zij van tijd tot gereinigd te worden, hetgeen geschiedt met behulp van kleine vaartuigen, die de wetering dus moeten kunnen bevaren. Dergelijke vaartuigen bevinden zich ook in onze andere singels en worden meestal onder de bruggen geborgen. De reinhouding der ontworpen wetering zal ook op die wijze moeten geschieden, hetgeen bezwaarlijk zal kunnen, indien zij door dammen in verschillende kommen wordt verdeeld.

Maar al ware deze brug uitsluitend met het oog op den welstand daar ter plaatse ontworpen, dan geloof ik dat in het bijzonder in dit geval die kleine uitgaaf goed besteed zal blijken te zijn. Men verlieze toch niet uit het oog, dat de gemeente in die omgeving zeer belangrijke eigendommen bezit die als bouwterreinen te gelde zullen moeten worden gebracht, en daarom wil ik het den heer van Oordt gevraagd hebben, of hij niet van meening is dat een goed ontworpen aanleg met eenig plantsoen, in aansluiting met eene wetering met fraaie brug, meer tot vestiging zal trekken dan een stadsaanleg waarbij de welstands- en gezondheidsbelangen geheel zijn veronachtzaamd. Ik voor mij ben van meening, dat de gemeente de kosten van plantsoen en brug ruimschoots terug zal vinden in den hoogeren prijs, dien hare gronden dientengevolge zullen opbrengen, onafhankelijk of zich daar al dan niet een luxe kwartier zal ontwikkelen want ook voor de stadsgedeelten waar zich de kleine burgerij vestigt, acht ik het een overwegend belang een goeden en tevens schoonen aanleg te bevorderen.

De heer van Oordt. Ik heb geen bezwaar, mijnheer de Voorzitter, tegen de wetering ten behoeve van waterberging, enz., die ook zal passen in het stelsel van de ontpoldering van den polder Cool; ik heb ook geen bezwaar tegen het aanbrengen van plantsoen om die wetering; ik juich dat alles integendeel van ganscher harte toe; het eenige, dat ik maar niet kan inzien, is, dat het daarstellen van een brug, in plaats van het aanbrengen van een koker, de waarde van de gronden der gemeente aldaar zal verhoogen of van die nieuwe wijk een luxe kwartier zal maken. Doorstrooming zal voor de wetering zeker wensechelijk, ja noodzakelijk zijn, maar dat kan even goed geschieden door een koker, als onder door een brug. En nu hebt u er mij op gewezen, dat ik vroeger zou hebben gestemd voor de vernieuwing van de brug aan den Crooswijkschensingel en in de verlenging van de Kruiskade; indien dat zoo is, dan heb ik daaraan toen mijn stem gegeven, omdar er sprake was van vernieuwing van bestaande bruggen, en de Commissie voor plaatselijke werken, als daar breedere bruggen noodig waren geweest, daartoe dan zeker het voorstel zou hebben gedaan, doch hier moet een nieuwe toestand worden geschapen en dan, geloof ik, dat men kan volstaan met het aanbrengen van een koker, die zeker minder zal kosten dan een brug.

De heer Hudig. Ik heb u hooren spreken mijnheer de Voorzitter van het brengen van een offer, ten behoeve van den welstand. Ik herhaal daarom dat een weg van 40 M. met een koker van 60 M., met taluds en met bestrating, zeer weinig in kosten zal verschillen van de kosten voor de geprojecteerde brug van 20 M. Wie dus zijn stem geeft aan het amendement, mag zulks doen ter wille van het verkeer, maar moet zich niet voorstellen, dat bij daardoor eene eenigszins aanzienlijke bate aan de gemeentekas zal bezorgen.

Daar niemand verder het woord vraagt, wordt het amendement van de heeren van Oordt en van Mierop in omvraag gebracht en verworpen met 21 tegen 17 stemmen.

VOOR: de heeren van Oordt, Harelaar, Roest van Limburq, de Klerk, den Held, van Dorp, Kley, Koch, Muller, Noordzij, Kraemer, van Mierop, van der Pols, Bonn, van Aalten, Vaillant en Sanson.

Het voorstel van Burg. en Weth. wordt daarop bij acclamatie onveranderd goedgekeurd.

 

De Voorzitter belegt eene zitting met gesloten deuren. Na den afloop daarvan wordt, daar niets meer aan de orde is, de openbare zitting door den Voorzitter gesloten.