Cor Jamin
en de Heemraadssingel
De onderstaande passages zijn
ontleend zijn onuitgegeven autobiografie ÒRetrospectieve overpeinzingen van een
pseudo-bastaardÓ van C.D.J. (Cor) Jamin, (1 februari
1876 - 1959). Hij is de oudste
zoon van snoepfabriekant Cornelis Jamin
(28 januari 1850 - 1907) en Maria Martina van der Lagen. Nadat zijn moeder op
19-jarige leeftijd was overleden aan tbc, toen Cor een jaar oud was, hertrouwde
zijn vader met Louisa Reuter. Trad na een
kostschoolopleiding bij de Jezu•ten in Katwijk en een ingenieursopleiding in dienst bij de firma Jamin, maar werd al snel ontslagen. Vertrok in 1898 naar
Moskou en trad hier als constructeur in dienst bij de firma Wiegand.
Na het overlijden van zijn vader in 1907 werd Cor samen met zijn halfbroers eigenaar
van Jamin. Er waren toen in en om Rotterdam 50 Jamin-winkels. In
1913 trad hij er alweer uit en werd rentenier. Hij bezat verschillende panden
in Rotterdam als geldbelegging. Hij kocht het pand Heemraadssingel 244 in
december 1919, woonde er met zijn vrouw van 15 januari 1920 tot mei 1922 en
betrok het na een verblijf van 10 jaar in Duitsland opnieuw in januari 1932.
Hfst 5. Heemraadssingel 244
De Heemraadssingel
geldt bij velen als de buurt Òwaar de centen zittenÓ. Een mijnheer die wij
kennen, iemand die getrouwd is met een dochter van de familie op den Boumansingel 236, een stadsambtenaar met fel rooden inslag – placht bij voorkomende gelegenheden,
als er sprake van was – hoe de regering de steeds hooger
wordende onkosten moest dekken, te zeggen ÒDan moeten zij ze maar van den
Heemraadssingel halenÓ. Nou dan, dit was dus een buurt geknipt voor ons.
Het huis ligt gunstig, recht
tegenover het Heemraadsplein. De huizen van den overkant zijn enkel Ôs winters,
als de bomen kaal zijn, te zien – heel in de verte.
ÒKleineÓ huizen voor ŽŽn
familie, bestaan in Rotterdam niet, een gezin zonder kinderen vervalt daarom
vanzelf in een te groot huis. Het heeft de normale indeling van dergelijke
zogenaamde heerenhuizen: suite, serre, keuken, tuin.
Boven: slaapkamer (met drie ramen aan de straat, aangezien er geen zijkamer
is), grote badkamer, waar achter een logeerkamer (die ten behoeve van mijn
werk, geheel als werkkamer ingericht is, met werkbank, boormachine, draaibank,
alles elektrisch gedreven) en een kamertje boven de keuken. Op de
zolderverdieping bevinden zich vier vertrekken, waarvan de kamer aan den
voorkant, als logeerkamer ingericht is. En dan een kleine kelder. Voor twee
personen dus rijkelijk veel ruimte.
Er waren schilders in bezig,
zoals dikwijls het geval is in huizen die te koop zijn: om ze door een goedkoop
kwastje verf een waardevoller aanzien te geven. Nadat wij het huis gekocht
hadden, zetten wij er onze ÔhofleveranciersÕ in aan het werk. Er viel heel wat
in te doen. Afgezien daarvan, dat alles geschilderd moest worden; gasleidingen
vernieuwd, een complete bad en sanitair inrichting geplaatst en alles
gestoffeerd werd; moest er ook een geheel nieuwe elektrische installatie
aangelegd worden.
Om de buizen in de wanden te
leggen, moesten diverse sleuven gehakt worden. Daar werd door onze aannemer een
jonge metselaar aan gezet. Ik ging Ôs morgens eens kijken hoe het werd
vorderde, en ik schrok niet weinig te zien, hoe dat die metselaar bezig was de
muren te verminken. Hij had geen flauw benut van Ôsleuven hakkenÕ maar sloeg
grote moppen uit de muur, z—— zelfs, dat men van de gang uit gewoon door de
muur heen in de badkamer kon kijken. Ik liet dezen Ômodernen vakmanÕ
onmiddellijk stoppen. En kreeg nu gelukkig een ouden metselaar te pakken, die netjes
met een smallen beitel de sleuven ÔscheurdeÕ. Zoals
dat heet – voorzichtig netjes – goed werk – maar, het spreekt
vanzelf: bar ouderwetsch.
De metsel-jongeling
was niets. Maar de loodgieter-gezel was niet beter.
Wij hadden een nieuwe badkuip aangeschaft. U begrijpt onze ergernis toen wij de
loodgieter-kunstenaar druk bezig aantroffen, staande
met zijn ruwe schoenen in de badkuip.
Bovendien kon hij de gas-geyser maar niet goed in bedrijf krijgen. Volgens hem
deugde die niet. Nu was het een prima geyser van zeer
grote capaciteit, merk Snevins, welken wij in
Heidelberg hadden aangeschaft, dus nog zo goed als nieuw. Met die geyser hadden wij in ÔachtÕ minuten een vol bad heet water.
Met geen ander soort hebben wij ooit minder tijd voor een bad nodig gehad dan
20 minuten. Wanneer men nu den geyser gebruikte,
begon hij geweldig te brommen, z——, dat men vreesde er iets stond te gebeuren.
Het apparaat bezat 23 groote Bunsensche
branders. De loodgieter kreeg een lumineus idee en smeerde het gaas van deze
branders met loodwit dicht – om de lucht te regelen! Nadat wij het huis
betrokken hadden, heb ik zelf de voornaamste deelen
uitgenomen, schoongemaakt, in klaargezet – en het heetwaterapparaat
werkte weer even volmaakt als in Heidelberg.
In de nieuwe badkuip had de
loodgieter een vlek gemaakt. Die vlek heeft hij weg willen maken met
ÔzoutzuurÕ! Zoutzuur nu brandt onmiddellijk de emaillelaag
weg. Gevolg: een doffe geelachtige vlek, ongeveer 40 x 40 cm. Groot! Met
zoutzuur knoeien is een middel dat door veele loodgieters
aangewend wordt. Alles wordt ermee bedorven.
In Groot-Rotterdam werd in de
Vraagbaak ook eens de raad gegeven ÔzoutzuurÕ te gebruiken om vlekken te
verwijderen. Ik heb mij toen nog speciaal de moeite getroost bij den agent van
dit weekblad, op den Stationsweg - aan te loopen
– en hem erop opmerkzaam te maken, dat het onverantwoordelijk is,
zoutzuur tot zulk een doel aan te wenden. Tevens gaf ik aan, wat men dan wel
moest doen: het te reinigen voorwerp (bijv. een W.C.) goed uitdrogen en er
Òsterke azijnÕ in gieten. Met azijn verdrijft men een vlek niet ‡ lÕinstant, maar het heeft tijd nodig om in te werken. En
azijn tast de emaillaag niet aan. Men was zeer dankbaar voor de wenk, en zou in
een volgend nummer een rectificatie brengen. Er zijn in de twee jaar dat dit
geleden is (1937-1939) heel wat nummers verschenen – maar een
rectificatie – ho maar.
N—g is het klachtenboek niet
vol. Voor de stoffering wendden wij ons tot de firma Gebr. Speelman, die mijn
woning op den Goudschensingel indertijd ingericht had.
Er werd heel wat besteld. De
ouden Heer Speelman zeide ons, dat hij wanneer alles
gereed was, zou komen kijken om het te zien. Het linoleum werd zo maar los
gelegd, want verklaarde ons de chef, die zeer autoritair optrad, het linoleum
moest eerst uitgelopen worden. Pas na zes weken zou men komen, om het bij te
snijden en vast te leggen. Het werk was gered. Alleen als we de gordijnen dicht
deden, moesten wij met spelden scharrelen – ze sloten niet.
Wegens Òbijsnijden linoleumÓ
is er nooit meer iemand op komen
dagen. En des Heeren Speelmans belangstelling, bleek de hoogste limiet
bij Òden verkoopÓ bereikt te
hebben – want hij is nimmer Òkomen kijkenÓ. Hij geloofde het z—— wel.
De rekening: ongeveer 5000
gulden, was immers al betaald! Waar zul je je dan nog
dik voor maken?
Wanneer men een nieuw huis
betrekt, kijkt men onwillekeurig wat voor buren er naast wonen, onbewust onder
de invloed van het oude gezegde: een goede buur is beter dan een verre vriend.
Rechts van ons staat een aardig huis, dat een beneden- en een bovenwoning
bevat. Het benedenhuis werd bewoond door eene dame op
hoogen leeftijd, eene
Mevrouw Sobiesky. Het bovenhuis was in gebruik bij de
familie Slinkert, een oud echtpaar, dat vroeger een lingerie-winkel op de Blaak gedreven heeft, met eenige volwassen kinderen. Links van ons huis, staat een
pand ongeveer gelijk aan het onze, bewoond door de Heer A. Bok in die jaren.
De plaatselijke gebruiken
verschillen; in Rotterdam is het usance , dat, wanneer bij nieuwe buuren Òde gordijnen hangenÓ men daar een bezoek aflegt. Nu
– onze gordijnen hingen – maar er kwam niets. Dit is op zich zelf
niet erg. De moderne ÒvooruitgangÓ en de omstandigheid, dat de menschen tegenwoordig, hoe langer hoe minder steevast
worden, en dus hoe langer hoe dikwijlder door
verhuizen, brengt met zich mede, -dat dat men zich steeds minder om de naaste
buren bekommert.
De oude Mevrouw Sobiesky zag men nooit buiten. Zij zat bijna altijd voor
het raam en groette vriendelijk als wij voorbij kwamen. Met de familie Slinkert kwamen wij nooit in aanraking. Toch konden wij erg
goed bespeuren dat zij naast ons woonden. Wanneer de jongelui thuiskwamen, zoo
om een uur of elf, werden de oude lui schijnt uit hun dommel gewekt, en begon
daar een opgewekt leven. Dan duurde het niet lang, of het nieuwe modewijsje
werd op de piano getrommeld. Dan begonnen ze het mee te zingen, en als de
klankenwerking van piano en koor haar maximum bereikt had, wist de familie het
effect nog aanzienlijk te verhoogen, door unisono op
de maat te stampen. Een beschaafd gedrag tegenover de oude Mevrouw Sobiesky beneden, kan men zoiets niet noemen – en
wijl onze slaapkamer naast de Òpandemonium-kamerÕ is,
veroorzaakten zij ons heel wat overlast en ergernis – maar dat mag in ons
Òvrije NederlandÓ waar overigens zooveel verboden is.
Met onze buren ter linker was
het anders gesteld. De Heer Bot kwam uit Sliedrecht. De lui waren zowat een
jaar eerder dan wij hier komen wonen. Hij was in het baggerbedrijf. Dit was een
bijzonder vriendelijke man. Wanneer hij een van ons beiden zag, maakte hij
graag een praatje: mooi weertje vandaag! Zijn ega
evenwel was uit ander hout gesneden. Eveneens uit Sliedecht
afkomstig, had zij de ÔvoornaamheidÕ te pakken. Eens stond Co op open veranda
boven de serre, toen onze buurvrouw in haar tuin loopende,
huis toe ging. Zij keek naar boven, Co pal in het gezicht. Co groette
vriendelijk, overleggende dat zij de jongste was, en er pas was komen wonen.
Mevrouw Bot beantwoordde haar groet niet en draaide ostentatief haar hoofd weg.
Wij namen ons toen heilig voor – nooit meer te groeten, wat er ook gebeure. Wij noemen haar Ôde baggerkoninginÓ. Z—— was onze
verhouding tot de buren: wel gemakkelijk.
Ons huis heeft natuurlijk
twee gemeenschappelijke goten. Die moeten van tijd tot tijd schoongemaakt
worden. Nooit heeft een onzer buren, rechts noch links, zich daarover
bekommerd., en laat dit karwei eenvoudig aan ons over. Ook wel gemakkelijk. Wel
kwamen de Botten in onze gemeenschappelijke goot, in later jaren, om
antennedraden aan onze schoorsteen en aan de daklijst vast te maken .... Zulke
draden breken licht.
Onze tuin is vrij lang
– 20 meter – wat voor een stadstuintje nogal veel is. De gehele
lengte van het perceel bedraagt 35 meter. De tuintjes van de huizen in de Volmarijnstraat komen op onze tuin uit, wat zoal zÕn
bijzondere eigenaardigheden heeft. Voor de bewoners van de Volmarijnstraat
was het een groot gemak, over de heining alles te gooien wat ze kwijt wilden
zijn: gebroken kopjes, schoteltjes, borden, lege schoensmeerdoosjes, gebruikte fleschjes, stukken glas, gebroken speelgoed, rotte
aardappelen, stukken brood, een paar grote soepbeenen.....
En aan de voorzijde van het
huis valt er ook zoo het een en ander te genieten van het nabuurschap der Volmarijnstraters, al was het dan meer in het bijzonder van
hun dierbaar kroost. Het deksel van de vuilnisbak eraf halen en iets verderop
de stoep terugleggen, dag in dag uit beldeurtje spelen, een gil geven in de
spreekbuis aan de buitendeur, strepoen maken met
krijt of kool op pui en kozijnen, kleibolletjes gooien tegen muren en ramen,
zand in de brievenbus, zelfs vond ik er een flink stuk krant in waarop een
onbeholpen onschuldige kinderhand, met potlood in koeien van letters gekrabbeld
heeft: Jij heb geen pik.
Dat in het plantsoen
tegenover de Volmarijnstraat geen struik in bloei kan
staan, of de bloemen worden eraf gerukt, is voor iederen
Nederlander Z—— normaal, dat het niet eens
vermeldenswaard is; evenmin als het feit, dat vooral de seringen moeten kennen,
waar heele takken afgescheurd worden.
Nog wil ik hier even
memoreren, dat het gras bij de ÒuitmondingÓ van de Volmarijnstraat
in den Heemraadssingel geregeld gedecoreerd wordt met den inhoud van complete
vuilnisbakken, die zorgzame huismoeders, vooral des Õs Zaterdagavond (je wil Ôs
Zondag toch schoon zitten!) in de vrije natuur leegen.
Dat de politie daar geen eind aan maakt spreekt vanzelf. Õs Zondags dwarrelen hoopen papier, naar gelang de windrichting over den
boulevard, over den rijweg, over de trottoirs, een werkelijk verheffende Rotterdam-Woonstad aanblik.
Wellicht interesseert het ook
de lezer te vernemen, dat jeugdige Volmarijnstraters
een ruit van de keuken in scherven gesmeten hebben. Men kan dan ook begrijpen
dat, telkens als de jeugd van om den hoek bedelpartijtjes op touw zet, dan voor
dit en dan voor dat, wij steeds bereidwillig klaar staan om hun busjes te
spekken.
In de suite hadden wij
gespijkerde kleeden. Bij gelegenheid van een krachtigen pal-Westenwind (wat in
Holland zeldzaam is),werd het kleed van de voorkamer finaal opgeblazen. Het was
weliswaar een koddige aanblik – maar het getuigt alweer niet ten gunste
van de soliditeit van de woningopbouw.
Ofschoon juist deze huisjes
(door Van Beers gebouwd) lang niet als tot de minste gerekend kunnen worden.
Wij stookten op gas, de eenigste antraciethaard was in de achtersuite. Op den
eerste Paaschdagmorgen van het jaar 1920, zat Co aan
de tafel en las een feuilleton, waarin voorkwam van een duif die in een
schoorsteen was gevallen en zoo in de kachel terechtgekomen. Tegelijk meende
zij in onze gashaard iets te hooren maar zij ontgaf
het zich en schreef het de inbeelding toe. Ik kwam nu ook de kamer in en
nauwelijks was ik daar, of ik hoorde iets bij de kachel. Wat zou dat zijn? Co
maakte op haar feuilleton opmerkzaam. En wij beiden constateerden voor de z——veelste maal, wat men Òdualiteit der dingenÓ, ook wel
co•ncidentie noemt. Het misbaar in de haard nam toe. Eerst dachten wij dat er
een rat in de schoorsteen zat, maar daarna hoorden wij duidelijk fladderen. Er
zat een duif in.
Wat was daar aan te doen? EŽn
gewone kachel zou van haar plaats genomen hebben kunnen worden. Maar die Ivenka-gashaard was vast verbonden met de gasleiding, moest
dus door een loodgieter losgemaakt worden. Een werkman te ontbieden op Paaschzondagmorgen was natuurlijk uitgesloten. Het arme
beest was in de circulatiekast terechtgekomen. Lang heeft het getracht omhoog
te komen, viel telkens terug, en tenslotte werden de pogingen sporadische en
flauwer.
Toen konden wij het niet meer
harden en overeenkomstig het duitsche gezegde: Besser ein Ende mit Schrecken, als ein Schrecken ohne
Ende, besloten wij aan het gemartel een einde te maken. Ik ontstak de haard
ineens, op volle sterkte, en het leed was geleden.
In dien zomer hadden wij
plotseling op een gegeven dag last van een groot aantal bromvliegen, die tegen
de glasgordijnen van de voorsuite zaten. Het waren er wel zestig. De stofzuiger
werd erbij gehaald en alle verdwenen in het vacuŸm. Maar het duurde niet lang of
er zaten er weer evenveel. Weer weggestofzogen! Waar
komen die vandaan? Wij ontdekten, dat ze van onder de haard vandaan kropen, Wij
lieten de haard wegnemen. Onder de circulatiebak lag een groote
laag duivenvet!
(...)
Hfst. 13. Oorlog 1940-1941
Vrijdagmorgen 10 mei 1940 in
de vroegte worden wij wakker door hevige schieterij.
Ik zei nog: hadden ze geen ander uur kunnen uitzoeken om de afweerkanonnen te
beproeven. Maar het schieten hield aan. Ik ging eruit en keek eens aan het
raam. Op de promenade bij de Volmarijnstraat dromden
heel wat menschen en keken en wezen opgewonden in de
lucht. Ik ging naar beneden, zette de radio aan, en daar had je het: Òhier
luchtwachtdienst, zeven Junkervliegtuigen, richting
Den HaagÓ. De oorlog was begonnen – Duitschland
had ons overvallen. Van Zaterdag op Zondag, om kwart na twaalf, werden wij in
bed opgeschrikt, door drie bominslagen: een aan de overkant, dan in twee panden
aan onzen kant even voorbij de Volmarijnstraat, en
dan nog in de Schietbaanlaan. Het huis aan de
overkant stond onmiddellijk in lichterlaaie. Naast ons waren tweehuizen zwaar
beschadigd. Een heer dien wij kenden gedood, zijn vrouw gewond, het ledikant
der beide kinderen stak gedeeltelijk uit een raam, de jaloezie‘n hingen in de boomen.
In de Schietbaanlaan
meerdere huizen in puin en meerdere dooden. Dit
gebeurde Ôs nachts, na twaalf uur, dus toen het in Germania
al haast 2 uur was. En als je dan leest hoe die vuile moffen scholden op die gemeene Engelschen die als dieven
in de nacht duitsche steden bombardeerden! De moffen
schoten maar niet hard genoeg op naar hun zin door den onverwachten
tegenstand, die zij in Nederland ontmoetten; daarom besloten zij tot krasse
maatregelen over te gaan en bombardeerden den 14den mei 1940 Rotterdam, zodat
de geheele oude binnenstad finaal verwoest werd.
Den 17den mei
namen wij de familie W. van Wijngaarden op, die uit mijn huis Maaskade 22
weggebombardeerd was. Zij vertrokken 17 augustus, toen zij zelf weer een woning
gevonden hadden. Den 20sten verhuurden wij de beganegrondsche
verdieping aan de familie J. Zevenbergen met echtgenote en dochter. Wij hadden
daardoor minder kans op inkwartiering. Bij mijn neef Cor Jamin
Pzn hadden ze al direct zooÕn
mof in huis gekregen. In het kamertje boven de keuken lieten wij een originele
keuken inrichten, knus, gezellig en geriefelijk. Allemaal roestvrije kook en
braadpannen, dito melkkokers, vergiet, trechters, zelfs emmers. Elektrische
koffiemolen, klok en ventilateur. Actieve koolfilter
op de waterkraan. Het fornuis – een samenstel van eigen vinding, uit een
3 pits gaskomfoor en een gasradiator, een combinatie die minder plaats inneemt
dan een gasfornuis, gemakkelijker in bediening en schoonhouden is, en vooral
ook in den winter warmte geeft. De familie Zevenbergen nam den 22sten augustus
bij ons haar intrek. Onze slaapkamer met drie ramen aan de straat werd nu
woonkamer . Mijn werkkamer achter werd als slaapkamer ingericht, en ik vestigde
mijn atelier boven in de achterkamer.
Onze ruimte was zeer
ingekrompen, maar ruimschoots voldoende. En stelde nu heel wat minder eischen aan Mevrouw Jamin, want
in dat groote huis kwam heel wat kijken, vooral in
schoonmaaktijd. Bovendien kwam de verandering gedeeltelijk overeen met plannen
die wij al jaren geleden eens hadden gevormd, met het oog op den ouden dag.
Maar dan hadden wij de benedenruimte enkel ongebruikt willen laten staan,
alleen voorzien van gordijnen.
Vrijdagsmorgens 10 mei Ô40
was de oorlog begonnen. Zaterdagmorgen om een uur of 5 werd er hard gebeld. Ik
sprong uit bed, schoof het raam op. Op de stoep stonden twee mannen –
Nederlanders – met wie weet welk gezag bekleed – twee proletari‘rs
(Volmarijnstraters?) die zich nu voelden.
Ò Dat ding weg!Ó riep de een.
Ò Doe direct dat ding weg! Schreewde de ander. Ik
begreep niet waarop deze machthebbers doelden. Maar het bleek, dat hethorretje,
dat in het raam stond voor de luchtigheid, in hun ogen staatsgevaarlijk
was. Ik nam het eruit. Een klein uur later werd opnieuw de stormklok bij ons
geluid. Weer twee plebejers. Zelfde geroep: ÒHaal dat ding weg!Ó Wat ?? Nu
bleek het kleine spionnetje, groot 10 x 10 centimeter, dat dient om op de stoep
te kijken, voor de krijgskans van het vaderland fnuikende eigenschappen te
bezitten. ÒIk kan dat er zo maar niet afkrijgenÓ. ÒDan haal je maar een loodgieter
– of anders slaan wij het eraf!Ó.
U ziet hieruit, dat de
arrogante manieren, die Nederland, en terecht, aan de MOffenverweten
heeft, in de kiem bij onze goede landgenoten in rijke mate aanwezig waren. Zij
zouden Ògegebenen FallesÓ
in brutaliteit voor geen enkelen mof onderdoen. Hadden de moffen zich zoo
gedragen, zou men gezegd hebben: wat Õn schoften!
Wij wonen No 244. Nu is het
mooiste van het geval, dat op No 246 op de bovenverdieping (dat huis heeft twee
woningen) bij den Heer J. van Dijk (Blokhoofd!), een ware ÒspionÓ uithing van
normale, flinke afmeting, die wel mocht blijven hangen, en niet weg geweest is,
ook niet toen de moffen hier al lang waren. Wat zullen die Òongeschoolde arrebeiersÓ c.s. de beter gesitueerden doodpesten,
als ze de macht hier eens geheel in handen zullen hebben. Ik ben ten minste
blij, dat ik al zo oud ben, en dus die heerlijkheid niet meer, of ten minste
niet lang zal hebben mee te beleven! September 1946 werd ik namelijk 70 jaar.
Straatverlichting werd niet
meer ontstoken. Vele mensen liepen te water en verdronken.
(...)
Hfst. 15. Verder verloop van den oorlog
(...)
Begin 1945 waren de moffen
dan eindelijk voor goed - en hoe - verslagen. Ik had dus gelijk gehad;
eerstens, dat zij verslagen zouden worden, tweedens dat
het vijf jaar zou duren. Verscheidene lieden hebben mij achteraf gebiecht, dat
zij mij onder elkaar uitgelachen hadden, met mijn Òvijf jaarÓ – maar U
hebt toch gelijk gehad.
Ja, ik ben nu eenmaal zooÕn broodetende profeet. Bij scheiden van de markt n.l.
op 29 november 1944, hebben wij in ons huis op de Heemraadssingel 244 ook nog
een klap van de mallemolen te pakken gekregen. De Engelschen
zouden eens even de politiepost den hoek van de Heemraadssingel en de
Mathenesserlaan opblazen. Nu – ze hebben hard genoeg geblazen –
maar natuurlijk weer grotendeels mis. Enkele moffen dood maar een aanzienlijk
aantal Nederlandsche slachtoffers.
Ons huis schudde op zÕn grondvesten: alle ruiten kapot, de
dakpannen eraf, gescheurde muren en andere beschadigingen. Wij zaten een
tijdlang met dichtgespijkerde ramen; latjes en karton. Aan glas alleen hebben
wij 700 gulden uitgegeven. Er kwam een maneer van de Schade-enquete-commissie
met een lijst, om de schade te declareren. Hij vertelde er meteen tot onze
troost bij, dat wij toch wel niet meer dan hoogstens 200 gulden terug zouden
krijgen. Ik heb toen de lijst maar in de prullenmand gedeponeerd.
Bij de intocht van onze
bevrijders is het een Nederlandsche klimbim geweest. Vooral de jonge wijven hebben uitbundig
tot de verwelkoming bijgedragen. In het gras op den Heemraadssingel legerden Canadeezen. Vooral tegen de avond werd dat daar een
gezellig gedoe. De dochteren uit onze zijstraten
ÒverbroederdenÓ zich dan zoo intens met de overzeesche
dapperen, dat meerderen tusschen licht en donker in
de wagens verdwenen; en ettelijken eerst in de vroegen morgenstond
afmarcheerden, om hun respectievelijke ouderlijke penaten op te zoeken.
Schalkhaar
Rotterdam 6-7-1949
Leven wij nog onder de
moffen?
Heden hadden wij een aardige
ontmoeting met een vertegenwoordiger van onzer stedelijke overheid.
Op den hoek Heemraadssingel – Binnenweg bevindt zich een cafŽ.
Zomers wordt op het trottoir van den Heemraadssingel
een cafŽterras afgeschoten. Er blijft dan een pad over van zegge 0,75 meter. Tot overmaat van
ramp staat midden op dat pad nog een lichtmast waar men om te passeren Ò omheen
moet scharrelenÓ ... ruimte 0,45
m. Twee personen naast elkaar? Uitgesloten! Een kinderwagen? .... de stoep af!
( wat wegens het zoo zeer gepropageerde Ò veilig verkeerÓ eigenlijk verboden
is).
Om half twee daar, ontmoetten
wij op onze gang Binnenwegwaarts de volgende
obstakels op ons pad:
¥ Een
auto geparkeerd bij de lichtpaal (binnen tien meter van den hoek, om te
beginnen).
¥ Tegen
de lichtpaal een fiets met het voorwiel dwars, die het pad totaal versperde.
¥ Daar
aansluitend een fiets tegen de terrasafscheiding
Iedereen was daar absoluut
gedwongen om de autoÕs heen over den rijweg te gaan, wat ter plaatse zeer
gevaarlijk is.
Maar ... wat een bof ... op
den hoek stond een agent!
Nu volgt deze kleine
aangenomen conversatie:
Mijnheer – kijkt u eens
– ze hebben daar de geheelen doorgang versperd,
met een auto en twee fietsen.
Daar heeft die cafŽhouder
niets mee te maken
Maar mag iemand daar dan zijn
fiets neerzetten?
Nee, dan word ie bekeurd.
Nu dan ... er staan er nu
toch twee ....
Ik had geen zin om hier een
kwartier te wachten. De diender draait zich om, gaat met zijn rug naar mij toe
staan.... Even met stomheid geslagen ... maar ik herstel mij en zeg: mag ik
a.u.b. uw naam weten? Daar heb u niets mee te maken, en wie u is, wil ik ook
niet weten. Waarop ik nog tegen zijn rug gezegd heb: door wie wordt jij
betaald? .... Hierop was het voorbeeldige gesprek afgelopen. Hij bleef daar
stokstijf staan ... de wanorde te handhaven. Dit is nu een dienaar van het
gezag .... Je Maintiendrai. Daar moet men zich vol
vertrouwen toe wenden als u iets overkomt.
Descriptie van dat exemplaar:
Een lange blonde vent met
hele lichte fletsblauwe ogen, in een onsympathieke
arrogante tronie. En blijkens zijn smerige optreden – een onhebbelijk
stuk vreten. Het is te hopen dat er onder het corps geen belangrijk percentage
van zulk goedje schuilt, want dan zijn wij belastingbetalers Ò vorkommendenfallesÓ aan den heidenen overgeleverd. Welk
gevaar lang niet denkbeeldig schijnt, als men de gevallen 1940-45 in rechtszaken volgt.
(...)
1959 – Slottafereel.
Aan alles komt een einde. Ik
heb nu 50 jaar over de baldadigheid geschreven en ertegen geageerd. Ik vind het
nu welletjes en maak er een einde mee.
Een slottafereeltje dat zich
bij ons op den Heemraadssingel afspeelde wil ik nog
vermelden. Aan de waterkanten van den singel werd weer eens gedokterd om de
vernielingen te herstellen. Uit de aard der zaak kwam daarbij een massa klei
naar boven. Dit was een welkome vondst voor drie knullen uit de Volmarijnstraat, blijkbaar broers van 8, 10 en 12 jaar. Zij
hebben zich goed voorzien van een voorraad klei en posteerden zich naast elkaar op de rand van de
promenade., zoodat enkel de straat en het trottoir
tussen hen en ons huis lag. Ik stond op de tweede etage voor het middelste
raam. Mijn aanwezigheid stoorde de Volmarijnders
volstrekt niet, de hele benedenverdieping met klei te begooien,
muren, ramen, deur - alles zat vol.
De middelste knul van een
jaar of tien zou zijn laatste kleiprojectiel lanceeren.
Hij haalde geweldig uit draaide een halve slag rond en ... gaf daarbij den 12 jarigen een reuzenopstopper midden
in zijn snoet. Op een hoopje schuifelde het dappere driespan in de richting van
de Volmarijnstraat.
Kijk dit deed mijn hart nu
eens goed. Hier volgde de straf automatisch op de euvele daad.
Bron:
Rotterdams Gemeentearchief
Archieftitel:
Handschriftenverzameling (Rotterdam)
Toegangsnummer: 33.01
Inv.nr. 658-673: MŽmoires van
C.D.J. Jamin Jr
663. Band 6. hfst. 5: Heemraadssingel 244
666. Band 9. hfst. 13: Oorlog 1940-1941 en 15: Verder verloop van den
oorlog
667. Band 10. hfst. 15 (vervolg)
671 Band 14. Appendix: 50 jaar baldadigheid