Een oase vol contrast

 

Drugsspuit gevonden? De twee dames op het bankje slaan stil alarm. Vijf jaar lang hebben ze de ellende overleefd. Junks, prostituees en pooiers die hun singel binnenrukten en de macht overnamen. Kinderen moesten worden gedrild: bij het hekje van de tuin meteen naar de deur lopen, niet naar links of rechts kijken. Want daar konden weleens hero•nespuiten of gebruikte condooms liggen. Of erger nog: een hero•nehoertje dat ter plekke haar klant bevredigde.

 

Het gebeurde, iedereen zag het. Het eerste jaar vocht je er nog tegen, het tweede ook nog maar trok je je al terug in je huis, om daarna alleen nog in een staat van permanente waakzaamheid over straat te gaan. Het was haast oorlog, zeggen de twee dames nu. Dus zo'n injectienaald is even slikken. Een verkapte oorlogsverklaring. 'Je denkt: straks komen ze terug.'

 

Op de grens van de wijken Nieuwe Westen en Middelland in het hartje van Rotterdam ligt de Heemraadssingel. Misschien wel de mooiste singel van Rotterdam, in ieder geval de langste. Ruim opgezet met treurwilgen en iepen, is de brede straat een oase vol contrast. Deftige herenhuizen staan naast potenti‘le afbraakpanden. Hier is het waar de nieuwe rijken en de modalen elkaar ontmoeten. Waar ze samenleven, zegt de een. Waar ze ieder hun eigen leven leiden, zegt de ander. Blank leeft naast zwart, want zo is het in dit deel van Rotterdam, waar de huren laag zijn en de straten vol staan met goedkope huizen.

 

Dit is niet zomaar een stukje Rotterdam, als je dichter Jules Deelder mag geloven. 'Toen de wereld werd geschapen', aldus Jules Deelder, 'schiep God voor maatschappelijk geslaagden de Heemraadssingel die van Beukelsdijk tot aan Rochussenstraat als schoolvoorbeeld van wat beschaafd was altoos breed en statig lag te blinken in een licht dat nergens viel zoals het daar valt.'

 

Precies honderd jaar bestaat de Heemraadssingel nu. En eigenlijk is het altijd zo geweest dat sociale klassen er naast elkaar leefden. Dat de singel er kwam, was de verdienste van G.J. de Jongh, de voormalige directeur Gemeentewerken, die al in 1887 de eerste lijnen schetste.

 

Rotterdam had destijds behoefte aan iets chics. Alle aandacht was sinds de tweede helft van de negentiende eeuw uitgegaan naar de ontwikkeling van de haven. Tienduizenden werklieden van buiten kwamen naar de stad en verscholen zich in donkere steegjes en sloppen. De oude Rotterdamse elite vertrok, veelal naar Den Haag en Wassenaar. Luxe-steden, noemden De Jongh ze, steden waar men heenging om 'elders gewonnen geld te verteren'.

 

Rotterdam bood die luxe nauwelijks meer. Dat moest veranderen, vond de politiek rond 1900. De stad moest aangenamer, flinker, prettiger worden. De nieuw aan te leggen Heemraadssingel moest zich kunnen meten met het Haagse Bezuidenhout. Drie decennia werd eraan gewerkt. Van de oudste panden (Heemraadssingel 264 tot en met 274), die al rond 1893 werden gebouwd aan wat toen nog de Heemraadsweg heette, tot de 'jongste' panden (nummer 24 tot en met 30) uit 1926. Toen het klaar was, stond er een ratjetoe aan statige woningen. Uit de grond gestampt door vooral speculatiebouwers of 'eigenbouwers': aannemers, timmerlieden en metselaars die zich de kunst van het bouwen van een huis hadden aangeleerd en daar kapitalen mee verdienden.

 

Slechts zo'n vijftien van de ruim tweehonderd huizen werden ontworpen door 'echte' architecten. Zoals nummer 277, dat door architect C. van Goor werd gebouwd in opdracht van J.H. Wilton, directeur van de Wilton's Machinefabriek en Scheepswerf. En nummer 323, de woning van Paul Nijgh, de toenmalige voorzitter van de Scheepvaart Vereeniging Zuid. Ook A. Jungerhans, oprichter van de luxeartikelenwinkel Jungerhans, liet aan de singel een woning (nummer 295) neerzetten. De panden waren buitengewoon luxueus en ruim opgezet, met flinke tuinen erachter. Tientallen meters diep.

 

Het resultaat had niet ieders instemming. 'De Heemraadssingel is architectonisch volkomen een decadent beeld van architectuur', zei de socialistische wethouder A. Heijkoop in 1920. 'Er is niets schoons en zuivers in. Het is burgermansgepruts, dat het kenmerk draagt van gebouwd te zijn met centen, maar zonder kunstzin.'

 

Overigens bleek al snel dat ook de middenklassers en de nieuwe rijken zich de weelde van de singel niet konden veroorloven. De panden waren te groot en te duur. De meest gehoorde reden om te verhuizen, was echter het probleem van het vinden van huishoudelijke hulp. Aanvankelijk kon dit nog worden gecompenseerd door het inhuren van Duitse meisjes - in 1932 telde Rotterdam bijna tweeduizend Duitse dienstmeisjes. Maar toen ook daar de beroepsmogelijkheden verbeterden, was de tendens onafwendbaar. Panden verloren hun woonfunctie. Pensions, hotels, opvanghuizen en vooral kantoren kwamen ervoor in de plaats.

 

Ook de Duitse bezetter liet haar oog vallen op de Heemraadssingel. De Wehrmacht zat op nummer 103, de NSDAP op nummer 114, de NSB op nummer 237 en de Kriegsmarine vestigde zich op nummer 323. Opmerkelijk is dat enkele deuren verder, op nummer 339, de woning van de muziekcriticus en logopedist G. Dersjant min of meer dienst deed als doorgangshuis voor joodse onderduikers. Het ging de hele oorlog goed.

 

Het meest gehate pand was nummer 226, het hoofdkantoor van de Sicherheitspolizei und Sicherheitsdienst (SD). Honderden verzetsmensen zaten er vast, vaak in afwachting van transport naar Scheveningen; enkelen haalden zelfs dat niet en werden in de tuin van het pand doodgeschoten. Een poging van de Royal Air Force om eind 1944, na instemming van de vertegenwoordiging van de Nederlandse regering, het pand te bombarderen mislukte: het hoofdkantoor werd zelfs niet ˇˇn keer geraakt. Bij het 'precisiebombardement' kwamen zeker 45 mensen om het leven, onder wie veel buurtbewoners.

 

Het pand werd na de oorlog gesloopt. Op de plek staat nu een kantoorcomplex. Te huur. Even verderop, aan de andere kant van de singel staat nummer 201 te koop. Het pand uit 1909, drie verdiepingen en negen kamers, moet 1,4 miljoen gulden opbrengen. Nummer 181 ruim een miljoen gulden en voor het herenhuis op nummer 96 moet 975 duizend gulden worden betaald.

 

En dat is het probleem van de singel, zegt de zwartgejackte Hassan (21). Hij rekent zichzelf tot de nieuwe generatie Nederlandse moslims die de muur tussen Nederlanders en Turkse jongeren gaat slechten. Met zijn ouders woont hij in een benedenwoning van de Heemraadssingel. Geen slecht huis, betaalbaar, zegt hij. Maar de afstand tot de blanke Nederlanders is groot. Van integratie is nauwelijks sprake, en een smeltkroes is de Heemraadssingel zeker niet. Alleen in de groenstroken en de parkjes wordt gezamenlijk opgetrokken.

 

Het waren juist die plekken die vijf geleden kapot dreigden te gaan toen junks en prostituees ze als hangruimte kozen. Alleen door stug verzet van buurtbewoners kon het verval worden voorkomen, zegt Hans Flier van nummer 313. Maar het blijft oppassen. Ook dit jaar ging het weer mis. Bij een ruzie vielen twee doden en drie gewonden. Een afrekening was het. Toch is Flier positief. Het is in jaren niet zo rustig geweest op de Heemraadssingel.

 

Bron: Volkskrant 11-11-2000