Dodelijke schietpartij       

 

Buurtbewoners bellen op 24 mei 1993 om half vijf de politie omdat ze meerdere schoten horen. De gewaarschuwde agenten vinden in een auto op de hoek van de Heemraadssingel en de Volmarijnstraat het levenloze lichaam van de 45-jarige, uit Den Haag afkomstige, bestuurder. De auto staat met de neus in de rijrichting. Het slachtoffer is vermoedelijk door meerdere kogels getroffen. Er zitten verscheidene kogelgaten in de BMW, die was geleend. Twee inzittenden, een familielid en een kennis van de Hagenaar, worden gehoord als getuige, maar zij kunnen de zaak niet ophelderen. Het ging te snel en te onverwacht, en het was te donker. Ze hebben nauwelijks iets kunnen zien. Beide mannen zijn na de moordaanslag in paniek de auto uitgevlucht.

Een recherchebijstandsteam van 22 mensen onderzoekt deze moord. De omwonenden krijgen een brief in de bus met het verzoek om informatie over de schietpartij. Daar komen verschillende reacties op binnen die worden onderzocht. De politie tast nog in het duister over de achtergrond van deze moord. Een verband met een reeks vergelijkbare schietpartijen in Amsterdam en omgeving wordt niet uitgesloten, maar echte aanwijzingen zijn daar niet voor. Dit jaar zijn bij vier afrekeningen in de hoofdstad vijf mensen geliquideerd op de openbare weg.

Op 9 juli wordt een 29-jarige Antilliaan op Curacao gearresteerd. De man was kort na de fatale gebeurtenis naar Curacao gevlogen om zijn moeder op te zoeken en zou hebben gezegd dat de schietpartij een zaak was geweest van ‘of hij dood, of ik dood'. De moeder van de verdachte zou de eerste zijn geweest aan wie hij over de schietpartij heeft verteld. Hij zou voor de tweede keer uit de school hebben geklapt, toen hij in een politiewagen van Schiphol naar het Rotterdamse Huis van Bewaring werd gebracht. Hij heeft aan zeven agenten laten zien hoe hij de drie kogels heeft afgevuurd, 'bang! bang! bang!' roepend.

Op 14 oktober 1993 staat hij terecht voor deze moord. Tegenover de rechter ontkend hij zijn uitlatingen. "Wat is liegen toch moeilijk," verwoordt officier van justitie mr. A. M. Zwaneveld haar gevoelens over de spraakwatervallen van de man. Omdat de Antilliaan steeds een tolk nodig heeft, houdt zijn advocaat mr. E. J. W. F. Deen het op een communicatieprobleem'. "Het is een beetje flauw om te gaan lachen om de verdachte en hem van liegen te beschuldigen." Mr. Zwaneveld eist zes jaar gevangenisstraf met aftrek van de voorlopige hechtenis.

Raadsman mr. Deen: "Als u mijn cliënt schuldig zou verklaren, wil ik een beroep op noodweer doen."

Daar begrijpt de President J. W. Heyman van de Rotterdamse rechtbank  niets van: "Dit is heel tegenstrijdig. Uw cliënt zegt dat hij niet de dader is en tegelijkertijd zegt u dat het een panieksituatie was, voor het geval dat hij wél de dader is”.

De advocaat laat zich niet uit het veld slaan. Hij stelt dat het Haagse slachtoffer zelf ook geen lieverdje was geweest en net als de verdachte in de drugswereld zat. "Mijn cliënt is al eens gegijzeld door een groep mensen, waar de Hagenaar deel van uitmaakte. Ze hingen hem aan het plafond, mishandelden hem en schoten een kogel door zijn been. Hij is daarvoor destijds naar de politie geweest. Toen hij op de avond van 21 mei in een café weer werd beetgepakt door de Hagenaar, was dat natuurlijk minder gezellig. Hij werd doodsbang."

De meeste onduidelijkheid in de hele zaak bestaat eigenlijk over het waarom van de ruzies tussen de Antilliaan enerzijds en de Hagenaar met zijn groep anderzijds. "Volgens zes getuigen schreeuwde het latere slachtoffer in het café dat u hem zijn geld terug moest geven," probeert mr. Heyman de verdachte aan het praten te krijgen. Er komt weinig uit. "Het is de maffia. Antilianen in Amsterdam, die wél een dure auto hebben. En ik heb niet eens een dubbeltje," zegt de verdachte onsamenhangend.

"U bent na de ruzie het café uitgevlucht," vervolgt mr. Heyman zijn voordracht uit het onderzoeksrapport. "Onderweg kwam u een vriend tegen. Op de hoek van de Heemraadssingel en de Volmarijnstraat bent u blijven kijken of uw belagers eraan kwamen. Waarom bent u blijven wachten, terwijl u zo bang was?"

"Mijn vriend ging mijn auto halen, die voor het café stond. Ik durfde zelf niet meer terug te gaan en ben blijven wachten," beweert de Antilliaan. "Ineens zag ik de BMW komen en ik verstopte me onder een geparkeerde auto. Achter de BMW kwam nog een blauwe Golf aanrijden. Er stapten Spaans sprekende mannen uit en ik hoorde schoten. Daarna ben ik gevlucht." Mr. Heyman: "Hoe wist u dat die auto blauw was?” “Dat voelde ik”, probeert de verdachte. Die opmerking wordt met hoongelach begroet. "U bent telepathisch begaafd," roept officier mr. Zwaneveld. "Ik acht het wettig en overtuigend bewezen, dat u zelf met een pistool op het slachtoffer heeft geschoten," vervolgt ze. "Ik heb diverse getuigenverklaringen."

De behandeling van de zaak wordt aangehouden, omdat de rechtbank nog twee getuigen wil horen: de politiemensen die de man op Schiphol ophaalden nadat hij naar Curacao was gevlucht en op verzoek van de Nederlandse autoriteiten werd teruggevlogen

 

Op woensdag 27 oktober 1993 verklaren de beide politiemensen onder ede tijdens de autorit van Schiphol naar Rotterdam van de  man te hebben gehoord dat hij wel degelijk de dader was. "Hij begon ineens over zichzelf en de zaak te praten," vertelde één van de getuigen. "En zei dat hij ruzie had met die Surinamers. 'Ik had een pistool bij me en ik moest wel, het was zij of ik', vertelde hij ons." Een verklaring die de verdachte duidelijk niet zint. Schreeuwend naar beide politiemensen: De recherche wil gebruik maken van mijn domheid. Het is niet normaal wat jullie doen. Ik ben een vader van een kindje hoor." Om vervolgens nog maar eens met klem te ontkennen dat hij degene was die de doodslag had gepleegd. In zijn laatste woord is de verdachte heel duidelijk."lk gebruik niet, ik smokkel niet en ik moord niet. Jullie moeten het ook eens van de positieve kant zien, want er zijn ook goede Antillianen. En daar hoor ik toe."

 

Op 30 december 1993 veroordeelt de rechtbank de man tot acht jaar cel, twee jaar meer dan de zes jaar die zijn geëist.