Gistermorgen
vervoegde zich op het hoofdbureau van politie te Rotterdam twee mannen. De
woordvoerder vertelde, dat zijn metgezel, de 24-jarige koopman H. van der H.,
bij hem was gekomen met de ontstellende mededeeling, dat hij een vrouw van het
leven had beroofd. De moord zou zijn geschied in het pension van v.d. H. aan
den Heemraadsingel aldaar. Onmiddellijk ging de recherche naar het betrokken
pand. Daar trof zij in een kast aan ’t lijk van een nog jonge vrouw. Het hoofd
vertoonde drie groote slagwonden, terwijl zich om de keel een band bevond,
waarmee zij blijkbaar was gewurgd.. Het voorwerp waarmee de slagen waren toegebracht, een hamer, lag eveneens in de
kast.
V.
d. H., die daarop gearresteerd werd, verklaarde, dat hij eenige dagen geleden
met de vrouw in kennis was gekomen te Rotterdam. Deze vrouw, de 21-jarige
serveerster J.G.M. uit Arnhem, was er van op de hoogte geweest, dat hij in de
nacht van Zaterdag op Zondag met andere personen een zeer belangrijke inbraak
head gepleegd, waarbij een groote waarde aan goederen was gestolen. Zij was op
een gegeven ogenblik gaan dreigen hem te zullen verraden als hij niet met haar
mee wilde gaan. In woede ontstoken greep hij den hamer en bracht haar daarmee
eenige slagen op het hoofd toe. Niettemin bleef de vrouw kermen en uit angst,
dat zij nog iets verraden kon, had hij daarna den band genomen en haar de keel
dichtgesnoerd, net zoolang, tot zij geen teeken van leven meer gaf. Hij
geraakte daarop in een toestand van wanhoop. In zijn angst niet wetend wat te doen,
was hij naar de neef gegaan in de hoop, dat deze hem raad zou kunnen
verschaffen en mogelijk zou willen helpen het lijk weg te smokkelen. De neef
koos echter de meest wijze partij en troonde hem mee naar de politie om zelf de
daad aan te geven. V. de H. wordt thans ter beschikking van de Justitie
gesteld.
Het
Vaderland, 8 maart 1944