Overval op 'Ostbau Knijff' aan de Heemraadssingel 223

 

Na de teleurstelling van Dolle Dinsdag daalde de stemming onder de Rotterdammers nog verder toen de Duitsers begonnen met hun vernielingen in de havens, die op 25, 26 en 27 september 1944 hun hoogtepunt bereikten. 35% van alle kades werd met springstof verwoest, 45% van de elektrische walkranen werd vernietigd of weggevoerd. In de daarop volgende dagen werd de vernietiging voortgezet. Ter voorbereiding van vernielingen in Park-, Jobs-, en Schiehaven liet men putten graven, om deze havens tot ontploffing te brengen. Hoewel de publieke opinie zich scherp hiertegen keerde, leende ook Rotterdammers zich voor dit werk. Hiertegen kwam de illegaliteit in actie. Het beschermen van strategische objecten, zoals de Maastunnel en de haven, was een van de opdrachten waarmee het verzet door de geallieerden belast was. De verzetsorganisatie L.K.P. besloot de vernielingen aan de basis te bestrijden door het werk van de 'putjesgravers' te verlammen.

Op 27 september kreeg de ploeg van J.A. de Groot van het L.K.P. Hoofdkwartier in Rotterdam de opdracht het kantoor van de belangrijkste aannemer van dit werk, het bouwbedrijf 'Ostbau Knijff' te overvallen. De aanpak van de actie werd overgelaten aan De Groot. Deze besloot tot een strafexpeditie, die de arbeiders van verder werken voor de vijand moest afschrikken. Met acht man werd op 30 september een inval gedaan in het kantoor aan de Heemraadssingel 223 (slechts 150 meter van het SD-gebouw aan de Heemraadssingel 226), waar gegadigden zich konden aanmelden. Het was 's morgens om tien uur en men was er druk bezig met het aannemen van werkkrachten. De twee portiers werden naar boven gejaagd en tegelijk werd de buitendeur gesloten. Als er gebeld werd en iemand kwam zich melden, dan werd hij toegelaten en naar het kantoor boven gedirigeerd.

Boven trof men al een dertig man aan, welke met de leden van het personeel gedwongen werden met de handen omhoog te gaan staan. Directeur Knijff zelf was niet aanwezig, wel zijn bedrijfsleider en een 'foute' personeelsinspecteur. Dit tweetal kreeg een injectie met cyaankali, maar toen dit bij de bedrijfsleider onvoldoende bleek te werken, werd hij doodgeschoten; de ander zou het spuitje overleven. De overige personeelsleden werden met gummiknuppels onder handen genomen. Vervolgens namen de ploegleden de administratie in beslag met de namen en adressen van alle arbeiders, alsmede ƒ 27.000,- aan contanten. Terwijl men daarmee bezig was, diende zich een Duitse bezoeker aan: "Ich bin der Bauführer". 'Komt u binnen, we zaten juist op u te wachten", was het antwoord; ook deze man werd doodgeschoten. De aanwezige arbeiders kregen de geëxecuteerde personen te zien en werden vervolgens vanaf een tafel toegesproken dat hun het zelfde lot zou wachten indien zij nog langer als 'landverraders' en 'moffenknechten' voor de Wehrmacht zouden werken.

Van alle aanwezigen werd daarop het persoonsbewijs ingenomen. Toen de ploeg na deze strafexpeditie wilde vertrekken weigerde de wagen, maar het geluk wilde dat een grote trailer van de fa. Hoek uit Schiedam, die door de Wehrmacht gevorderd was, in de omgeving stond. De chauffeur hiervan, een jongen van 18 jaar, werd binnengeroepen en hem werd verteld hoe het ervoor stond. Hij bleek aanstonds bereid om in te springen. Hij had zelf een broer in het concentratiekamp zitten. In de benedenwoning van het pand werd nog  een afdeling van de distributie ontdekt, waarbij ook het een en ander in één moeite werd meegenomen.

Met de Wehrmachtsauto vertrokken de K.P'ers en reden door tot de Admiraliteitskade, waar zij zich lieten afzetten. Hier vond nog een klein incidentje plaats, dat gevaarlijk had kunnen worden. Bij het uitstappen begaf het slot van de koffer, waarin alles was gepakt en vielen al het geld en de bescheiden op straat, hetgeen veel bekijks gaf. Maar gelukkig had dit geen verdere onaangename gevolgen. De trailer werd op de Veemarkt neergezet en de chauffeur dook onder.

's Middags kregen de arbeiders die in het buitgemaakte adressenbestand stonden een pamflet in de bus met het opschrift 'LAATSTE WAARSCHUWING'. Hierin werd hen met klem aangeraden elke arbeid voor de bezetter te weigeren. "Indien gij echter op de oude voet door blijft gaan, zullen de strengste maatregelen tegen u worden genomen. Denk aan het voorbeeld van Zaterdag 30 september!". Bovendien verspreidde de L.K.P. op maandag 2 oktober gedrukte pamfletjes op plaatsen waar voor de Wehrmacht werd gewerkt, met als kernachtige boodschap: "De tijd van waarschuwen is voorbij. Wanneer hier morgen nog gewerkt wordt volgen maatregelen van ons (...) De L.K.P." Het effect van al deze intimidatie op de 'putjesgravers' en andere collaborerende arbeiders was op korte termijn aanzienlijk: de schrik zat er bij hen flink in. Geleidelijk aan hebben velen hun arbeid voor de bezetter echter weer opgevat. Binnen de L.K.P. werd deze wijze van uitvoering van de opdracht te fors geacht. Dergelijke strafexpedities werden niet meer toegestaan. Voor directeur Kneiff betekende zijn afwezigheid op de bewuste ochtend slechts uitstel van executie: hij zou in februari 1945 alsnog geliquideerd worden.

 

Bronnen:

Pauw, J.L. van der, Guerrilla in Rotterdam; De paramilitaire verzetsgroepen 1940-1945, Den Haag 1995, p. 237-238

Vries, G.J.P. de, Achter de schermen; de ondergrondsche strijdt voor onze bevrijding, z.p. 1985 (1e druk 1945), p.36-37