Jonge vrouw vermoord in pension aan Heemraadssingel

__________

 

Dader meldt zich bij politie

 

Dinsdagochtend is in alle vroegte in een pension aan de Heemraadssingel te Rotterdam de uit Arnhem afkomstige 21-jarige serveerster J. G. M. vermoord. Weinige uren na de moord is de dader, de 24-jarige koopman H. v .d .H, zich in gezelschap van een familielid op het politiebureau komen melden.

 

Het familielid vertelde dat van den H. tot hem was gekomen met de mededeling dat hij een vrouw had vermoord. Van den H. had toen den raad gekregen naar de politie te gaan en alles te bekennen. Zoo was het ook gebeurd en toen de politie op onderzoek uitging vond zij in een van de kamers van het pension in een kast het lijk van een vrouw, dat drie groote wonden aan het hoofd vertoonde, die kennelijk met een slagwapen waren toegebracht. Bovendien had de vrouw een band om de keel, waarmee zij bleek te zijn gewurgd. Voorts vond men in de kast een hamer, waarmee de schedel van de vrouw was ingeslagen.

Omtrent de motieven van de daad vertelde de dader dat hij de vrouw eenige dagen geleden te Rotterdam had leeren kennen. Zij was volledig op de hoogte van een groote inbraak, die Van den H. met eenige anderen had ondernomen in den nacht van Zaterdag op Zondag, waarbij voor een aanzienlijke waarde aan goederen was gestolen. De vrouw had nu gedreigd, dat als hij niet met haar mee wilde gaan, zij hem bij de politie zou verraden. Hierover in woede ontstoken heeft hij de vrouw toen den schedel ingeslagen en omdat zij begon te kermen heeft hij haar met een doek gewurgd uit angst, dat het gerucht hem zou verraden. Hij heeft vervolgens het lijk in de kast verborgen en is daarop naar zijn neef gegaan om hem te vragen hem behulpzaam te willen zijn bij het verbergen van de vermoorde vrouw. De neef heeft dat geweigerd en den moordenaar den raad gegeven naar de politie te gaan en alles op te biechten, met het gevolg dat de moordenaar Dinsdagochtend zelf aangifte van zijn misdrijf heeft gedaan.

 

Het Vaderland, 8 maart 1944

 

 

RECHTZAKEN

 

Brute inbraak. In den avond van 4 Maart verschaften vier mannen, de 24-jarige H. v. d. H., grossier; de 17- Jarige H. M. D., metaaldraaier; de 20-jarige W. P. v. L, matroos, en de 18--jarige M. A. v. L, colporteur, allen te Rotterdam, zich via de achterdeur toegang tot het magazijn van de confectiefacbriek D. K. C. aan de Saftlevenstraat en namen daar 80 japonnen, een jas en een strijkijzer weg. Den volgenden avond begaven zich v. d H en de beide gebroeders van L, zich weer naar hetzelfde pand en maakten toen eenige bontmantels, mantel-stof, garen, kinderjurken en andere textielgoederen buit. Voorts werden nog twee rijwielen meegenomen en eenige aan het personeel toebehoorende vulpotlooden. Voor de rechtbank bekenden de verdachten de inbraak te hebben gepleegd. Uit de behandeling van de zaak bleek, dat de eerstgenoemde verdachte binnenkort moet terecht staan wegens moord' op een meisje in een pand aan den Heemraadssingel. Hij had zich bovendien schuldig gemaakt aam een serie inbraken te Schiedam en Rotted.am. De bij de D.K.C. gestolen goederen werden voor het grootste deel achterhaald. '

De officier, mr Van Oosten, eischte tegen de verdachten respectievelijk 8 maanden gevangenisstraf; 4 maanden tuchtschool, met gratieclausule; 8 maanden gevangenisstraf en 1 jaar gevangenisstraf, met aftrek van den tijd in voorarrest en detentie doorgebracht. De tweede en derde verdachten werden in vrijheid gesteld. Daarna heeft terecht gestaan de 27-jarige kelner F. J. v. V-, die op verzoek van den eersten verdachte uit de vorige zaak uit een woning aan de Eendrachtsstraat, waar de buit van de inbraak bij de D.K.C, was opgeborgen. 5 bontmantels en een rol stof had weggenomen. Van der H. vertrouwde zijn medewerkers niet en wilde zijn aandeel op die wijze veilig stellen. Het was dus een diefstal van gestolen goederen, gepleegd bij dieven De officier was van oordeel, dat dit .feit het delict niet verzachtte en eischte tegen den kellner een gevangenistraf van 8 maanden, met aftrek van de voorloopige hechtenis.

 

Dagblad van Rotterdam, 20-10-1944

 

 

Rechtbank te Rotterdam

 

De moord aan den Heemraadssingel. Op Dinsdag 7 Maart vervoegde zich zekere F. van Vugt aan het hoofdbureau van Politie. Hij was in gezelschap van den 24-jarigen koopman H. v. d. H. en deed mededeeling van het feit, dat zijn neef v. d. H. hem had verteld, in zijn pension aan den Heemraadssingel een vrouw te hebben vermoord en het lijk in een muurkast te hebben verborgen. De politie stelde v. d. H. in bewaring. Het lijk werd gevonden met drie groote slagwonden aan het hoofd en een ceintuur om de keel, waarmee de vrouw klaarblijkelijk was geworgd. Hel was de 21-jarige serveerster Jacoba Grada Maters uit Arnhem.

Wegens moord, subsidiair doodslag, heeft H. v. d. H. voor de rechtbank te Rotterdam terecht gestaan. Hij bekende de daad te hebben gepleegd en antwoordde op vrijwel onbewogen toon op de vragen van den president. Hij bewoonde een achter-zijkamer van een pand aan den Heemraadssingel en voorzag in zijn onderhoud door het plegen van inbraken. Op 4 Maart ontmoette hij de serveerster, die in haar kringen Cobi werd genoemd, bij een kennis uit de onderwereld. In den nacht van 4 op 5 Maart pleegde v. d. H. met nog eenige andere personen een inbraak bij de D.K.C-, waar een aantal bontmantels en stoffen werden gestolen. Cobi was van een en ander op de hoogte. Ze vroeg v. d. H. of ze met hem kon meegaan en hij stemde daarin toe. Hij gaf haar een bontmantel en een costuum van een gestolen coupon stof cadeau. Ze spraken af, dat v. d. H. met haar naar Arnhem zou gaan, om daar Het inbrekersvak, in samenwerking met haar, voort te zetten. In den vroegen morgen van 7 Maart ontstond tusschen het paar een woordenwisseling over den tijd van het vertrek naar Arnhem. Ze dreigde hem te zullen aangeven als hij niet meeging. V. d. H. werd boos en sloeg haar met een zwaren hamer, dien hij uit de woning van zijn neef had meegenomen, eenige malen op het hoofd. Voor den rechtercommissaris had de verdachte verklaard, dat hij de vrouw opzettelijk eenige slagen op het hoofd had gegeven, met de bedoeling haar te dooden. — Ik weet het niet meer, zei v. d. H. Na het volbrengen van zijn daad ruimde v. d. H. den boel wat op, wikkelde het lijk van de vrouw in een laken en stopte het in een muurkast. Hij wist niet wat te beginnen en begaf zich toen naar zijn neef, om dezen te vragen hem te willen helpen het lijk te verdonkeremanen. Deze weigerde echter en troonde v. d. H. mee naar de politie, waar hij zich aanmeldde! — Ik kan me niet indenken, dat ik den moord heb begaan, zei de verdachte aan het einde van het verhoor.

Het slachtoffer was een vrouw met een lang niet onbesproken verleden. Ze had haar drie kinderen in den steek gelaten. In een reclasseeringsrapport werd het karakter van den verdachte zeer ongunstig geteekend. De hoofdinspecteur der staatsrecherche, E. F. v. d. Wilt, was de eenige getuige in deze zaak. De officier noemde de daad van den verdachte bestiaal. Hij is een moeilijke jonge man, die ondanks de aan hem bestede zorgen in de onderwereld is terechtgekomen. Er dienen maatregelen te worden .genomen om den verdachte uit de maatschappij te verwijderen, hij kan niet geheel volwaardig worden geacht. De verdachte is reeds gevonnist wegens diefstal met braak. De officier eischte een gevangenisstraf van 8 jaar, met aftrek van den tijd in voorloopige hechtenis doorgebracht en terbeschikkingstelling van de regeering, na afloop van de straf. De raadsman van den verdachte, mr. A. C. V.. Beerman, noemde den verdachte een psychopaath, die is getreiterd en gesard door een cynische vrouw, die haar kinderen onverzorgd achterliet en een slecht leven leidde. Pleiter drong aan op een lichtere straf en ter beschikking stellen van de regeering. Uitspraak over 14 dagen.

 

Dagblad van Rotterdam, 3-11-1944