Een revolutie die niet doorging

 

Op 9 november 1918 heeft de voorzitter van de Scheepvaart Vereniging in Rotterdam H.P. Nijgh  in zijn woning aan de Heemraadssingel 323 een gesprek met de socialisten Heijkoop en Brautigam, resp. voorzitter en secretaris van de Centrale Bond van Transportarbeiders. De Eerste Wereldoorlog is net beëindigd en  in het verslagen Duitsland is een revolutie uitgebroken. Velen verwachten dat deze ook naar Nederland zal overslaan.

Nijgh zei woelingen in de Rotterdamse haven te willen voorkomen en hij zou graag zien dat er snel besloten werd  over de arbeidsvoorwaarden in de haven. Brautigam: ‘Daarbij wilde hij vertegenwoordigers der arbeidersorganisaties naast zich zien geplaatst, die met volle medenzeggenschap, naast hem een Loonraad zouden vormen, aan wie de beslissing inzake de arbeidsvoorwaarden stond’.

Een dag later verwoord Heijkoop dit gesprek in een socialistische vergadering als volgt: ‘We hebben een onderhoud gehad met Paul Nijgh, het bleek ons dat hij en de klasse die hij vertegenwoordigt, vreest dat hier ook wat zou gebeuren en dat de bourgeoisie de hoop had, dat wij de leiding hadden, niet zooals in Rusland; de bourgeosie is genegen tot buitengewone concessies; is dat zoo, dan moeten wij het nu doen. Nijgh  zou Dinsdagavond de Transportkapitalisten bij elkaar roepen en daar verschillende concessies voorstellen.’

Op 9 november spreken  Heijkoop en Brautigam ook met de Rotterdamse Burgemeester A.R. Zimmerman die in verband met de te verwachten woelingen ook samenwerking zoekt. De sociaal-democratische leider P.J. Troelstra komt hierdoor tot de overtuiging dat de heersende klasse bereid is zonder veel slag of stoot de macht over te dragen en roept op tot een revolutie. De inschatting dat Nederland rijp is voor de revolutie is onjuist en na een week onzekerheid is de revolutiedreiging weer van de baan (zie: dr. D.J. Scheffer: November 1918; Journaal van een revolutie die niet door ging, Utrecht, 1984).