Poging tot doodslag op zijn zuster
Beklaagde van dit ernstige
misdrijf was de 37-jarige rijwielhersteller G. L., wonende alhier. Op 1
augustus van dit jaar zou hij gepoogd hebben zijn zuster van het leven te
beroven door haar keel dicht te knijpen.
Beklaagde verklaarde dat
hij die datum was gegaan naar de woning van zijn zuster die alleen op de
Heemraadssingel woont, om te vragen om een lapje goed, maar wat er verder
gebeurd is, wist hij niet. Beklaagde ontkende beschonken te zijn geweest.
De president vond
beklaagdes houding aller-onaangenaamst, omdat hij er niet rond voor uitkwam.
Volgens den president zat er iets anders achter de zaak. Beklaagdes zuster toch
is vermogend en herhaaldelijk was zij lastig gevallen om geld voor haar
familieleden en toen had zij verdere omgang verbroken en beklaagde de toegang
tot haar huis ontzegd. Toen zou beklaagdes moeder hem opgestookt hebben zijn
zuster te
V e r m o o r d e n
Dan konden zij het
V e r m o g e n e r v e n
Beklaagde ontkende dit.
Zijn zuster, als getuige gehoord verklaarde dat zij altijd last had gehad van
haar moeder en broer, want dat die haar verweten dat ze voor f 100 haar oudsten
broer had laten vermoorden. Een prettige verstandhouding bestond er tusschen
hen dan ook niet en na 27 Mei van dit jaar kwam er niemand van hen aan haar
woning. Op den 1en Augustus des namiddags om 6 uur zat ze aan tafel met haar
naaister, toen er gebeld werd. Voor het raam zag ze haar broer staan. Zij ging
naar beneden en deed open. Plotselinbg greephaar broer haar naar de keel, met
bijde handen en onder het uitroepen van: Ik zal je wurgen g....., Ôk heb er
vijftien jaar cel voor over! Had hij haar de keel dichtgeknepen.
Op het geraas kwamen de
naaister en de oude juffrouw aangelopen, van wie den laatsen de man terugtrok.
De president vond dat nogal vreemd, dat een oude dame de beklaagde had bevrijd,
Z.E.Ab. leidde daaruit af, dat beklaagde nooit de bedoeling had haar te
vermoorden. Getuige had die indruk wel gekregen. Temeer vond de president het
zoo vreemd, omdat de politie beklaagde uit huis had verwijderd en hem op de
straat had losgelaten; de politie moet volgens de president dan wel niet de
indruk hebben gekregen, dat hier een ernstig misdrijf was gepleegd.
Getuige verklaarde voorts
dat beklaagde tot drie maal toe binnen is geweest, de tweede maal had hij haar
nog in de gang beetgepakt en de drde maal in de keuken. Getuige verklaarde
voorts, dat ze de indruk had gekregen dat haar broer niet goed bij zijn hoofd
was, evenmin als haar moeder. Die volgens haar de zaak opstookte.
De naaister, als getuige
gehoord, verklaarde dat ze belaagde gezien had terwijl hij zijn zuster tegen de
muur had gedrukt en de hamden om haar hals had geslagen. Ze had wel den indruk
gekregen, dat Õt beklaagdes bedoeling was zijn zuster te worgen.
Gehoord werd nog de oude
juffrouw, die verklaarde, dat Õt niet veel moeite had gekost den man van zijn
slachtoffer te bevrijden.
De rechtbank begafzich in
de Raadkamer en besliste, dat het onderzoek niet volledig was, aangezien de
agenten, noch de politieam,btenaar, die de verhoorien heeft geleid, zijn
gehoord, zoodat het onderzoek geschorst werd, terwijl de verdere behandeling
van de zaak bepaald werd op Donderdag 12 Januari 1911.